De mooiste sprookjes van Andersen
H.C. Andersen (Pagina 2)
31De vogel Feniks
In de tuin van het paradijs, onder de boom der kennis, stond een rozenhaag. Hier, in de eerste roos, werd een vogel geboren, zijn vlucht was als die van het licht, heerlijk was zijn kleur, heerlijk zijn zang. Maar toen Eva de vrucht van de boom der kennis brak, toen zij en Adam uit de tuin van het paradijs werden verjaagd, viel van het vlammend zwaard van de straffende engel een vonk in het nest van de vogel en deed het in vlammen opgaan. De vogel stierf in de vlammen, maar uit het rode ei vloog een nieuwe, de enige, de steeds enige vogel Feniks. Het verhaal vertelt dat hij in Arabië woont enLees het sprookje → 36De klok
's Avonds als de zon onderging en de wolken als goud glansden tussen de schoorstenen in de smalle straten van de grote stad, hoorde nu eens de een, dan weer de ander een wonderlijk geluid, als de klank van een kerkklok. Maar je kon het maar heel even horen, want er was zo'n geratel van wagens en zo'n geroep, en dat stoort. Dat is de avondklok die luidt, zeiden ze. De zon gaat onder. De mensen buiten de stad, waar de huizen verder van elkaar aflagen, met tuinen en veldjes, zagen de avondhemel nog prachtiger en hoorden de klank van de klok veel beter. Het leek alsof het geluid kwam van een kerk,Lees het sprookje → 37De laatste droom van de oude eik
Er stond in het bos, hoog op de helling bij het open strand, zo'n echt oude eik, hij was precies driehonderd vijfenzestig jaar oud, maar die lange tijd was voor de boom niet meer dan even zovele dagen voor ons mensen. Overdag zijn wij wakker, 's nachts slapen en dromen wij. Met een boom is het anders gesteld: in de lente, de zomer en de herfst is de boom wakker, en pas tegen de winter begint zijn slaap, de winter is zijn tijd van slapen, dat is zijn nacht na de lange dag, die lente, zomer en herfst heet. Heel wat warme zomerdagen hadden de muggen om zijn kroon gedanst, geleefd, gezweefd en zicLees het sprookje → 38De theepot
Er was eens een trotse theepot, trots op zijn porselein, trots op zijn lange tuit, trots op zijn brede oor: hij had wat van voren en wat van achteren, de tuit van voren, het oor van achteren, en daar praatte hij over. Maar hij praatte niet over zijn deksel, dat was gebroken, dat was gekramd, dat had gebreken; over zijn gebreken praat men niet graag, dat doen anderen wel. Koppen, melkkannetje en suikerpot, dat hele theegerei zou zeker meer over de zwakheid van het deksel denken en praten dan over het mooie oor en de voortreffelijke tuit; dat wist de theepot. Ik ken ze, zei hij in zichzelf, ik kLees het sprookje → 44Een stukje parelsnoer
De spoorweg in Denemarken ligt nog alleen maar tussen Kopenhagen en Korsör: het is een stuk parelsnoer. Europa bezit een schat van die parels; de kostbaarste daar heten: Parijs, Londen, Wenen, Napels. Maar velen wijzen niet deze grote plaatsen aan als hun schoonste parel, maar een klein onaanzienlijk plaatsje waar zij zich echt thuis voelen; daar wonen de mensen die hun lief zijn, ja, dikwijls is het maar een op zichzelf staande hoeve, een klein huisje, verscholen tussen groene heggen, een punt dat voorbijvliegt, terwijl de trein voortjaagt. Hoevele parels zijn er wel aan het snoer van KopenhaLees het sprookje → 48Holger de Deen
Daar staat in Denemarken een oud slot dat Kronborg heet, het ligt vlak aan de kust van de Sont waar de grote schepen dag aan dag bij honderden voorbijvaren, Engelse, Russische en Pruisische, en ze begroeten het oude slot met kanongebulder: Boem! en met kanongebulder antwoordt het slot: Boem!, want dat is de manier waarop kanonnen goedendag en dank je wel zeggen. In de winter varen er geen schepen, dan is alles, tot de Zweedse kust toe, met ijs bedekt, maar dat ijs is net een grote straatweg, daar waait de Deense vlag en daar waait de Zweedse vlag, en Deense en Zweedse mensen zeggen tot elkaar:Lees het sprookje →