De mooiste sprookjes van Andersen
H.C. Andersen - De mooiste sprookjes
9De rode schoentjes
Er was eens een klein meisje, zo fijn en zo lief, maar 's zomers liep ze altijd op blote voeten want ze was arm, en 's winters op grote klompen, zodat haar wreef helemaal rood werd, en dat stond verschrikkelijk. Midden in het dorp woonde vrouw Schoenmaker, zij maakte, zo goed ze kon, van oude, rode lappen een paar schoentjes, wel heel stuntelig, maar het was goed gemeend, en die waren voor het kleine meisje. Dat meisje heette Karen. Juist op de dag dat haar moeder werd begraven kreeg zij de rode schoentjes en had zij ze voor de eerste maal aan; dat was wel een wonderlijke manier van rouwdragenLees het sprookje → 15De laatste droom van de oude eik
Er stond in het bos, hoog op de helling bij het open strand, zo'n echt oude eik, hij was precies driehonderd vijfenzestig jaar oud, maar die lange tijd was voor de boom niet meer dan even zovele dagen voor ons mensen. Overdag zijn wij wakker, 's nachts slapen en dromen wij. Met een boom is het anders gesteld: in de lente, de zomer en de herfst is de boom wakker, en pas tegen de winter begint zijn slaap, de winter is zijn tijd van slapen, dat is zijn nacht na de lange dag, die lente, zomer en herfst heet. Heel wat warme zomerdagen hadden de muggen om zijn kroon gedanst, geleefd, gezweefd en zicLees het sprookje → 24Holger de Deen
Daar staat in Denemarken een oud slot dat Kronborg heet, het ligt vlak aan de kust van de Sont waar de grote schepen dag aan dag bij honderden voorbijvaren, Engelse, Russische en Pruisische, en ze begroeten het oude slot met kanongebulder: Boem! en met kanongebulder antwoordt het slot: Boem!, want dat is de manier waarop kanonnen goedendag en dank je wel zeggen. In de winter varen er geen schepen, dan is alles, tot de Zweedse kust toe, met ijs bedekt, maar dat ijs is net een grote straatweg, daar waait de Deense vlag en daar waait de Zweedse vlag, en Deense en Zweedse mensen zeggen tot elkaar:Lees het sprookje → 25De klok
's Avonds als de zon onderging en de wolken als goud glansden tussen de schoorstenen in de smalle straten van de grote stad, hoorde nu eens de een, dan weer de ander een wonderlijk geluid, als de klank van een kerkklok. Maar je kon het maar heel even horen, want er was zo'n geratel van wagens en zo'n geroep, en dat stoort. Dat is de avondklok die luidt, zeiden ze. De zon gaat onder. De mensen buiten de stad, waar de huizen verder van elkaar aflagen, met tuinen en veldjes, zagen de avondhemel nog prachtiger en hoorden de klank van de klok veel beter. Het leek alsof het geluid kwam van een kerk,Lees het sprookje →