Domme Hans

Domme Hans - Hans Christian Andersen


Domme Hans

Een sprookje van Hans Christian Andersen
Op het platteland lag een oud landgoed en daar woonde een oude landheer, die twee zoons had die zo knap waren dat het een beetje te veel van het goede was.
Ze wilden om de hand van de dochter van de koning vragen en dat konden ze best doen, want ze had bekend laten maken dat ze degene die het best zijn mondje kon roeren, tot man zou nemen.
Het tweetal bereidde zich acht dagen lang voor, zoveel tijd hadden ze er maar voor. Maar dat was wel genoeg, want ze hadden voorkennis en die is nuttig. De ene kende het hele Latijnse woordenboek en het stadsblad van de laatste drie jaar uit zijn hoofd, van voren naar achteren en van achteren naar voren. De tweede had alle wetsartikelen geleerd en wat iedere wethouder moet weten; dan kon hij meepraten over de staat, dacht hij. En bovendien verstond hij de kunst om bretels te borduren, want hij had een fijne smaak en vlugge vingers.
'Ik krijg de dochter van de koning!' zeiden ze allebei en toen gaf hun vader ze ieder een prachtig paard. De zoon die het woordenboek en de kranten uit zijn hoofd kende, kreeg een gitzwart en de zoon die verstand van wethouders had en kon borduren, kreeg een melkwit. Toen smeerden ze hun mondhoeken in! met levertraan, zodat ze beter hun mondje konden roeren. Al hun bedienden stonden buiten om ze te paard te zien stijgen.
Op dat moment kwam de derde broer aanlopen, want er waren er drie. Maar er was niemand die hem meetelde als broer, want hij was niet zo geleerd als de twee anderen en hem noemden ze gewoon domme Hans.
'Waar gaan jullie in je zondagse kleren naar toe?' vroeg hij.
'Naar het hof om met praten de dochter van de koning te veroveren. Heb je niet gehoord wat er in het hele land wordt rondgebazuind?' En toen vertelden ze het hem.
'Jeetje, dan ga ik ook mee!' zei domme Hans en zijn broers lachten hem uit en reden weg.
'Vader, geef me een paard!' riep domme Hans. 'Ik heb zo'n zin om te trouwen.
Als ze me neemt, dan neemt ze me en als ze me niet neemt, dan neem ik haar wel!' 'Onzin!' zei zijn vader. 'Jou geef ik geen paard. Je kunt toch niet praten! Nee, dan je broers, dat zijn nog eens kerels!' 'Krijg ik geen paard?' zei domme Hans.
'Dan neem ik de bok, die is van mij en die kan me best dragen.' En toen ging hij schrijlings op de bok zitten, schopte hem met zijn hielen in zijn zij en vloog de straatweg over. Goh, wat ging dat hard! 'Hier kom ik aan!' zei domme Hans en hij zong dat het galmde.
Maar zijn broers reden heel bedaaijd voor hem uit. Ze zeiden geen woord, ze moesten nadenken over alle goede invallen waarmee ze zouden komen, want die moesten tot in de puntjes kloppen.
'Holadiejee!' riep domme Hans. 'Hier kom ik aan! Kijk wat ik op straat gevonden heb!' En toen liet hij ze een dode kraai zien die hij gevonden had.
'Stomkop!' zeiden ze. 'Wat wil je daarmee?'
'Die geef ik aan de dochter van de koning!'
'Doe jij dat maar!' zeiden ze, lachten en reden door.
'Holadiejee, hier kom ik aan! Kijk eens wat ik nu gevonden heb, zoiets vind je niet iedere dag op straat!' Zijn broers draaiden zich om om te zien wat het was. 'Stomkop!' zeiden ze. 'Dat is een oude klomp, waar het bovenstuk van af is. Is die soms ook voor de dochter van de koning?'
'Zeker wel!' zei domme Hans en zijn broers lachten en ze reden door, en ze waren hem een heel stuk voor.
'Holadiejee, hier ben ik weer!' riep domme Hans. 'Het wordt steeds mooier. Holadiejee! Het is fantastisch!'
'Wat heb je deze keer gevonden?' vroegen zijn broers.
'O,' zei domme Hans, 'dat is met geen woorden te beschrijven. Wat zal ze blij zijn, de dochter van de koning!' 'Jakkes!' zeiden de broers. 'Dat is modder, zó uit de sloot!'
'Zeker wel!' zei domme Hans. 'Modder van het fijnste soort, zo fijn dat je hem
niet eens kunt vasthouden.' En hij stopte zijn zakken ermee vol.
Maar zijn broers reden zo hard als het tuig het maar kon houden en zo waren ze hem een heel uur voor, en bij de poort van de stad stonden ze stil.
Daar kregen de vrijers een volgnummer in volgorde van aankomst en werden ze op een rij gezet, zes op een rij, zo dicht opeengepakt dat ze hun armen niet konden bewegen. En dat was maar goed ook, want anders waren ze eikaars ruggen te lijf gegaan, alleen omdat de een vóór de ander stond.
Alle andere inwoners van het land stonden om het paleis heen, dicht bij de ramen, om te zien hoe de prinses haar vrijers ontving. Maar zodra er een in de kamer was, werd hij met stomheid geslagen.
'Deugt niet!' zei de dochter van de koning. 'Weg ermee!'
Toen kwam de broer van het woordenboek, maar dat was hij helemaal vergeten van het in de rij staan. En de vloer kraakte en het plafond was van spiegelglas, zodat hij zichzelf op zijn kop zag, en bij ieder raam stonden drie secretarissen en een wethouder die allemaal alles opschreven wat er gezegd werd, zodat het meteen in de krant kwam en op de hoek voor twee stuivers werd verkocht. Het was verschrikkelijk en dan hadden ze ook nog de kachel zo hoog opgestookt dat de trommel roodgloeiend was.
'Behoorlijk warm hier!' zei de vrijer.
'Dat komt omdat mijn vader vandaag jonge haantjes braadt!' zei de dochter van de koning.
'Bèh!' Daar stond hij te kijken, zo'n opmerking had hij niet verwacht. Hij zei geen boe of ba, want hij had iets leuks willen zeggen. Bèh!
'Deugt niet!' zei de dochter van de koning. 'Weg ermee!' en toen moest hij weg.
Toen kwam de tweede broer.
'Vreselijk heet hier!' zei hij.
'Ja, we braden vandaag jonge haantjes!' zei de dochter van de koning.
'Watbe - wat?' vroeg hij en alle secretarissen schreven op: Watbe - wat?
'Deugt niet!' zei de dochter van de koning. 'Weg ermee!'
Toen kwam domme Hans, hij reed zó op zijn bok de kamer in. 'Gloeiende hitte hier!' zei hij.
'Dat komt omdat ik jonge haantjes braad,' zei de dochter van de koning.
'Mooi zo!' zei domme Hans. 'Dan mag mijn kraai zeker wel meebraden?' 'Dat kan best!' zei de dochter van de koning. 'Als u tenminste iets heeft om hem in te braden, want ik heb geen potten en pannen meer.'
'Maar ik wel!' zei domme Hans. 'Hier heb ik kookgerei met een tinnen handvat!' En toen' haalde hij de oude klomp voor de dag en zette de kraai er middenin.
'Dat is een hele maaltijd!' zei de dochter van de koning, 'maar waar halen we een sausje vandaan?'
'Dat heb ik in mijn zak!' zei domme Hans. 'Ik heb zoveel, ook nog voor het morsen!'
En toen liet hij een beetje modder uit zijn zak lopen.
'Dat mag ik wel!' zei de dochter van de koning. 'Jij kunt tenminste antwoord geven en jij kunt je mondje roeren en jou wil ik als man, maar weet je dat ieder woord dat we zeggen, opgeschreven wordt en morgen in de krant komt?
Bij ieder raam zie je drie secretarissen en een oude wethouder staan en de wethouder is het ergste, want die verstaat niks!' Maar dat zei ze maar om hem bang te maken. Alle secretarissen hinnikten en lieten een inktmop op de grond vallen.
'Dan is dat zeker de baas?' zei domme Hans. 'Dan zal ik de wethouder maar het beste deel geven!' En hij keerde zijn zakken binnenstebuiten en gooide hem de modder in zijn gezicht.
'Knap gedaan!' zei de dochter van de koning. 'Dat zou ik zo niet kunnen, maar ik zal het wel leren!'
En zo werd domme Hans koning, trouwde met een koningin, kreeg een kroon en zat op een troon en dat hebben we uit de krant van de wethouder - en die is niet te vertrouwen.

*     *     *     *     *


Sprookje
Vergelijk twee talen: