De bloemen van kleine Ida


I fiori della piccola Ida


Mijn arme bloemen zijn helemaal dood," zei kleine Ida. "Gisteravond waren ze nog zo mooi en nu zijn alle blaadjes verwelkt. Hoe komt dat?" vroeg ze haar neef die op de bank zat, want ze hield zoveel van hem, hij kende de allermooiste verhaaltjes en hij kon zulke leuke knipsels maken: hartjes met kleine dansende juffertjes erin, bloemen en grote kastelen waarvan je de deuren open kon doen.
"Waarom zien de bloemen er vandaag zo slecht uit?" vroeg ze weer en ze liet hem een boeket zien dat helemaal verwelkt was.
"Weet je wat ermee is?" vroeg haar neef. "De bloemen zijn vannacht op een bal geweest en daarom laten ze hun kopje hangen."
"Maar bloemen kunnen toch niet dansen?" zei kleine Ida.
"Jawel hoor," zei haar neef. "Als het donker wordt en wij slapen, dan springen zij vrolijk rond. Ze hebben bijna iedere nacht bal."
"Mogen er ook kinderen op dat bal komen?"
"Ja," zei haar neef, "madeliefjes en lelietjes-van-dalen."
"En waar dansen de mooiste bloemen?" vroeg kleine Ida.
"Ben je wel eens bij de poort van het grote kasteel geweest, waar de koning 's zomers woont en waar je die mooie tuin met al die bloemen hebt? Dan heb je vast de zwanen wel gezien die naar je toe komen zwemmen als je ze brood wilt voeren. Dáár is het echt bal, moet je weten!"
"Gisteren ben ik met mamma in die tuin geweest," zei Ida, "maar alle blaadjes waren van de bomen en er waren helemaal geen bloemen meer. Waar zijn ze heen? Van de zomer heb ik er zoveel gezien.
"Die zijn in het kasteel," zei haar neef. "Zodra de koning en alle mensen van het hof weer naar de stad verhuizen, moet je weten, lopen de bloemen meteen uit de tuin naar het kasteel om pret te maken. Dat zou je eens moeten zien! De twee allermooiste rozen gaan op de troon zitten, ze zijn koning en koningin. Alle rode hanenkammen gaan aan de zijkant staan buigen, dat zijn de kamerjonkers. "Dan komen al de beeldigste bloemen en dan is er groot bal. De blauwe viooltjes stellen adelborsten voor, die dansen met hyacinten en krokusjes die ze freule noemen! De tulpen en de grote gele lelies, dat zijn oude mevrouwen, die letten op of er netjes gedanst wordt en of alles keurig verloopt."
"Maar," vroeg kleine Ida, "krijgen de bloemen geen straf omdat ze in het kasteel van de koning dansen?"
"Niemand weet ervan" zei haar neef. "Soms, 's nachts, komt natuurlijk de oude slotvoogd, die daar op moet letten. Maar hij heeft een grote sleutelbos bij zich, en zodra de bloemen de sleutels horen rammelen, zijn ze heel stil en verstoppen ze zich achter de gordijnen, zodat alleen hun kopjes eruit steken. "Ik ruik dat er hier bloemen zijn," zegt de oude slotvoogd dan, maar hij ziet ze niet."
"Wat leuk," zei kleine Ida en ze klapte in haar handen. "Maar zou ik de bloemen ook niet kunnen zien?"
"Jawel hoor," zei haar neef, "als je er nog eens komt, moet je niet vergeten door het raam te kijken, dan zul je ze wel zien. Dat heb ik vandaag gedaan. Een lange, gele narcis lag zich op de bank uit te rekken, dat was een hofdame."
"Kunnen de bloemen uit de stadstuin er ook komen? Kunnen die zo ver lopen?"
"Ja, wat dacht je dan?," zei haar neef.
"Als ze willen, kunnen ze vliegen. Heb je wel eens van die mooie vlinders gezien, rode, gele en witte? Het zijn net bloemen, en dat zijn het ook geweest. Ze zijn van hun stengel afgesprongen, hoog de lucht in. Ze sloegen met hun blaadjes alsof het vleugels waren en zo vlogen ze. En als ze zich goed gedroegen, mochten ze overdag ook vliegen. Dan hoefden ze niet naar huis terug om stil op hun stengel te zitten. Uiteindelijk werden de blaadjes zo echte vleugels. Dat heb je zelf gezien. Maar het kan natuurlijk best dat de bloemen in de stadstuin nooit in het kasteel van de koning zijn geweest, of niet weten dat het daar 's nachts zo leuk is.
Daarom zal ik je iets vertellen waarvan de professor in de plantkunde die ernaast woont, die ken je toch wel, pas echt zal opkijken.
Wanneer je zijn tuin inkomt, moet je één van de bloemen vertellen dat er op het kasteel een groot bal is, dan zegt die het weer tegen alle andere en dan vliegen ze erop af. Wanneer de professor dan in zijn tuin komt, is er geen bloem meer over en hij begrijpt niet waar ze gebleven zijn."
"Maar hoe kan die bloem dat tegen de andere zeggen? Bloemen kunnen toch niet praten?"
"Nee, zeker niet," antwoordde haar neef, "maar dat doen ze in gebarentaal. Je hebt vast wel eens gezien dat de bloemen knikken als het een beetje waait en hun groene blaadjes bewegen. Dan is het net alsof ze praten."
"Begrijpt de professor dan gebarentaal?" vroeg Ida.
"Zeker weten! Op een morgen kwam hij in zijn tuin en zag een grote brandnetel met zijn bladeren tegen een prachtige rode anjer praten. Hij zei: "jij bent beeldschoon en ik hou zoveel van je," maar van zoiets moet de professor niets hebben. Hij gaf de brandnetel meteen een klap op zijn bladeren, dat zijn namelijk zijn vingers, maar toen brandde hij zich en sinds die dag durft hij nooit meer een brandnetel aan te raken."
"Wat leuk!" zei kleine Ida en ze lachte.
"Wat zit je dat kind allemaal wijs te maken," zei de saaie buurman die op bezoek was gekomen en op de bank zat. Hij had een hekel aan haar neef en mopperde voortdurend als hij hem van die belachelijke knipsels zag maken. De ene keer was het een man die aan een galg hing met een hartje in zijn hand, want dat was een hartendief; dan weer was het een oude heks die op een bezemsteel reed met haar man op haar neus! Daar hield de buurman niet van en dan zei hij, net als nu: "Wat zit je dat kind allemaal wijs te maken! Al die domme verzinsels!"
Maar kleine Ida vond het heel leuk wat haar neef over haar bloemen vertelde en ze dacht er vaak aan. De bloemen lieten hun kopje hangen omdat ze moe waren van dat dansen de hele nacht. Ze waren vast ziek. Ze ging ermee naar al haar andere speelgoed dat op een mooi, klein tafeltje stond. De hele Ia zat ook vol spulletjes. In het poppenbed lag pop Sophie te slapen, maar kleine Ida zei tegen haar: "Je moet nu echt opstaan, Sophie, en vannacht met de Ia genoegen nemen. Die arme bloemen zijn ziek en dus moeten ze in jouw bed liggen, misschien worden ze dan weer beter." Ze haalde de pop uit bed, maar die keek nukkig en zei geen woord, want ze was boos omdat ze haar bed niet mocht houden.
Toen legde Ida de bloemen in het poppenbed, trok het dekentje heel hoog op en zei dat ze nu mooi stil moesten liggen, dan zou ze thee voor ze zetten, want daar werden ze beter van en dan konden ze morgen weer opstaan. En ze trok de gordijntjes rond het bedje helemaal dicht, zodat de zon niet in hun ogen kon schijnen.
De hele avond moest ze denken aan wat haar neef haar had verteld en toen ze zelf naar bed moest, ging ze eerst even achter de gordijnen kijken waar de mooie bloemen van haar moeder stonden; hyacinten en tulpen. Ze fluisterde zachtjes: "ik weet wel dat jullie vannacht naar het bal gaan!" De bloemen deden alsof ze niets hoorden en ze verroerden geen blad, maar kleine Ida wist wel beter.
In bed lag ze er lang aan te denken hoe enig het zou zijn om die prachtige bloemen op het kasteel van de koning te zien dansen. "Zouden mijn bloemen daar echt bij zijn geweest?" Maar eindelijk viel ze in slaap. Midden in de nacht werd ze wakker. Ze had van de bloemen gedroomd en van haar neef, en van de buurman die op hem mopperde en zei dat hij haar iets wijsmaakte. Het was heel stil in de slaapkamer waar Ida lag, het nachtlampje brandde op tafel en haar vader en moeder sliepen.
"Zouden mijn bloemen nu in het bedje van Sophie liggen?" vroeg ze zich af. "Wat zou ik dat toch graag weten!" Ze kwam een beetje overeind en keek naar de deur die op een kier stond. Daarachter lagen de bloemen en al haar speelgoed. Ze luisterde goed en toen leek het alsof ze hoorde dat er in de kamer piano werd gespeeld, maar heel zachtjes en zo mooi als ze het nog nooit eerder had gehoord.
"Alle bloemen zijn nu aan het dansen," zei ze. "0 God, wat zou ik dat toch graag willen zien!" Maar ze durfde niet op te staan, want dan zou ze haar vader en moeder wakker maken. "Als ze nu maar hier naar toe kwamen," zei ze, maar de bloemen kwamen niet en de muziek bleef zo mooi spelen. Toen kon ze het gewoon niet laten, want het was tè leuk. Ze kroop haar bedje uit, liep zachtjes naar de deur en keek de huiskamer in. 0, wat enig, wat ze daar te zien kreeg!
Er brandde helemaal geen nachtlampje in de huiskamer, maar het was er toch licht. De maan scheen door het raam de kamer in. Het leek wel dag. Alle hyacinten en tulpen stonden in twee lange rijen op de grond. In de vensterbank stonden geen bloemen meer, alleen lege potten. Op de vloer dansten alle bloemen zo lief om elkaar heen, ze maakten een keurige rij en hielden elkaar bij hun lange, groene bladeren vast, als ze ronddraaiden. Aan de piano zat een grote lelie die Ida deze zomer gezien moest hebben, want ze wist nog dat haar neef had gezegd: "Gut, wat lijkt die op juffrouw Lina!" Toen lachten ze hem allemaal uit, maar nu vond Ida toch ook dat die lange, gele bloem op de juffrouw leek. Ze deed ook net zo bij het pianospelen: nu eens draaide ze haar lange, gele gezicht naar de ene kant, dan weer naar de andere, en ze knikte op de maat van de mooie muziek.
Niemand zag kleine Ida. Maar zij zag een grote, blauwe krokus midden op de tafel springen waar het speelgoed stond, recht naar het poppenbed lopen en de gordijntjes opzij trekken. Daar lagen de zieke bloemen, maar ze kwamen meteen overeind en knikten naar de anderen dat ze ook wilden meedansen. Het oude wierookmannetje, waar de onderlip van af was, ging staan en boog voor de mooie bloemen. Ze zagen er helemaal niet ziek uit, ze sprongen tussen de anderen op en neer en ze hadden pret.
Het leek wel of er jets van tafel viel. Ida keek ernaar. Het was de parasol die meesprong, want hij vond dat hij ook bij de bloemen hoorde. Het was dan ook een prachtige parasol en er zat een klein poppetje bovenop dat net zo'n hoed met een brede rand op had als de buurman. De parasol sprong op zijn houten been tussen de bloemen en hij stampte heel hard, want hij danste de mazurka en die dans konden de andere bloemen niet doen, omdat ze zo licht waren en niet konden stampen.
Het poppetje op de parasol werd opeens heel lang en heel groot, hij draaide boven de papieren bloemen rand en riep heel hard: "Wat maak je dat kind nou weer wijs? Domme verzinsels!" en hij leek precies op de buurman met de hoed met de brede rand, hij zag er net zo geel en knorrig uit. Maar de papieren bloemen sloegen tegen zijn dunne benen aan en teen kromp hij weer in elkaar en was hij weer een piepklein poppetje. Het zag er zo grappig uit dat kleine Ida er wel om moest lachen. De parasol danste maar door en de buurman moest meedansen. Het hielp niets of hij zich groot en lang maakte of weer het kleine, gele poppetje met de grote, zwarte hoed werd. De andere bloemen deden een goed woordje voor hem, vooral de bloemen die in het poppenbed hadden geslapen, en toen hield de parasol ermee op.
Opeens werd er heel hard geklopt in de la waar Ida's pop Sophie lag naast al het andere speelgoed.
Het stenen beeldje rende naar de rand van de tafel, ging op zijn buik liggen en het lukte hem de la een klein stukje open te trekken. Daar kwam Sophie overeind. Ze keek heel verwonderd om zich heen. "Er is hier zeker bal," zei ze. "Waarom heeft niemand me dat verteld?"
"Wil je met me dansen?" vroeg het stenen beeldje.
"Dacht je dat ik met zo'n lelijkerd wil dansen?" vroeg ze en keerde hem de rug toe. Toen ging ze op de la zitten en ze dacht dat een van de bloemen haar wel zou komen vragen, maar er kwam niemand en dus kuchte ze: hm, hm, hm! Maar er kwam nog steeds niemand. Het stenen beeldje danste helemaal alleen en dat deed hij niet slecht.
Omdat geen van de bloemen Sophie scheen te zien, liet ze zich van de Ia pardoes op de grond vallen. Dat gaf me een consternatie: alle bloemen kwamen eraan lopen en vroegen of ze zich bezeerd had en ze waren allemaal heel aardig voor haar, vooral de bloemen die in haar bed hadden geslapen. Maar ze had zich helemaal niet bezeerd en al Ida's bloemen zeiden dank je wel voor het lekkere bed. 0, ze hielden zoveel van haar. Ze namen haar mee naar de dansvloer en dansten met haar en alle andere bloemen stonden er in een kring omheen. Toen was Sophie tevreden en zei dat ze haar bed wel mochten houden. Ze vond het niet erg om in de Ia te liggen.
Maar de bloemen zeiden: "hartelijk dank, maar zolang leven wij niet. Morgen zijn we helemaal dood, maar je moet tegen kleine Ida zeggen dat ze ons in de tuin moet begraven, waar de kanarie ligt, dan komen we in de zomer weer op, nog veel mooier dan nu."
"Nee, jullie mogen niet doodgaan!" zei Sophie en ze kuste de bloemen.
Enige tijd later ging de kamerdeur open en er kwamen een heleboel prachtige bloemen naar binnen dansen. Ida begreep helemaal niet waar die vandaan kwamen. Dat waren zeker allemaal bloemen van het kasteel van de koning. Voorop liepen twee prachtige rozen met kleine gouden kroontjes op, een koning en een koningin. Toen kwamen de beeldigste violieren en anjers; ze groetten naar links en naar rechts. Ze hadden muziek bij zich: grote papavers en pioenen bliezen in de peulen van erwten totdat ze vuurrood zagen. Blauwe kelkjes en kleine witte sneeuwklokjes klingelden alsof ze belletjes om hadden. Wat een leuke muziek was dat! Toen kwamen er heel veel andere bloemen en allemaal dansten ze, de blauwe viooltjes en de roze madeliefjes, de kamille en de lelietjes-van-dalen. En alle bloemen kusten elkaar.
Eindelijk wensten de bloemen elkaar goedenacht en kleine Ida sloop ook naar haar bedje, waar ze droomde van alles wat ze had gezien.
Toen ze de volgende morgen weer opstond, ging ze meteen naar het tafeltje om te zien of de bloemen er nog waren. Ze schoof de gordijntjes van het bedje opzij. Daar lagen ze allemaal, maar ze waren erg verwelkt, veel meer dan gisteren. Sophie lag in de la waar ze haar had neergelegd. Ze zag er slaperig uit. "Weet je nog wat je tegen me moest zeggen?" vroeg kleine Ida, maar Sophie keek heel dom en zei geen woord.
"Dat is niet lief van je," zei Ida, "en ze hebben nog wel allemaal met je gedanst." Toen nam ze een kartonnen doosje waar beeldige vogeltjes op getekend waren, dat maakte ze open en ze legde de dode bloemen erin. Dat wordt jullie doodskistje, mooi hè?" zei ze. "En als straks de neefjes uit Noorwegen komen, dan kunnen ze helpen om jullie in de tuin te begraven, zodat jullie in de zomer weer op kunnen komen, maar dan nog veel mooier!"
De Noorse neefjes waren twee flinke jongens, ze heetten Jonas en Dolf. Hun vader had ze een nieuwe pijl en boog gegeven en die hadden ze bij zich om aan Ida te laten zien. Ze vertelde van de arme bloemen die dood waren en toen mochten zij ze begraven. De jongens liepen voorop met hun boog op de schouders en kleine Ida kwam erachter aan met de dode bloemen in die mooie doos. In de tuin werd een grafje gegraven. Ida kuste de bloemen eerst, zette ze toen met doos en al in de aarde en Dolf en Jonas schoten met bun pijl en boog over het graf, want ze hadden geen geweren of kanonnen.
"I miei poveri fiori sono tutti morti!" disse la piccola Ida. "Erano così belli ieri sera, e ora sono tutti appassiti! Perché è successo?" chiese allo studente, che sedeva sul divano. Lei gli era molto affezionata, perché sapeva raccontare le storie più belle e sapeva ritagliare figurine di carta molto divertenti: cuori che contenevano damine che danzavano, fiori e grandi castelli, le cui porte si potevano aprire; era proprio uno studente simpatico! "Perché i fiori sono così brutti oggi?" gli chiese nuovamente, e gli mostrò un mazzo che era tutto appassito.
"Oh, sai che cos'hanno?" disse lo studente. "I fiori sono stati a ballare questa notte e per questo ora hanno la testa che ciondola."
"Ma no! i fiori non possono ballare" rispose la piccola Ida.
"Come no!" replicò lo studente. "Quando viene buio e noi tutti dormiamo, loro si mettono a saltare allegramente qui intorno, quasi ogni notte ballano."
"E i bambini non possono partecipare al ballo?"
"Sì: le piccole margherite e i mughetti!"
"E dove ballano i fiori più carini?" chiese la piccola Ida.
"Non sei già stata più volte fuori città in quel grande castello, dove il re abita d'estate, dove c'è un bel giardino con moltissimi fiori? Hai anche visto i cigni nuotarti incontro quando volevi dar loro le briciole di pane. Quello, sì, che è un ballo, credimi!"
"Sono stata in quel giardino proprio ieri con la mamma" disse Ida "ma tutte le foglie erano cadute dagli alberi e non c'era più neppure un fiore. Dove sono finiti? In estate ne ho visti tanti!"
"Sono entrati nel castello. Devi sapere che non appena il re e la sua corte tornano in città, tutti i fiori corrono nel castello per divertirsi. Dovresti vedere! Le due rose più belle si siedono sul trono e fanno il re e la regina. Tutte le rosse creste di gallo si mettono di lato e si inchinano, loro sono i gentiluomini di corte. Poi arrivano tutti i fiori più belli e ballano, le violette fingono di essere allievi ufficiali di marina, e ballano con i giacinti e coi fiori di croco, che chiamano signorine! I tulipani e i grandi gigli gialli, che sono vecchie signore, stanno attente che si balli bene e che tutto vada per il meglio."
"Ma non c'è nessuno che fa qualcosa ai fiori che ballano nel castello del re?" chiese la piccola Ida.
"Nessuno lo sa!" ribatté lo studente. "A volte di notte arriva il vecchio guardiano, che deve controllare il castello; ha un gran mucchio di chiavi e non appena i fiori sentono il rumore delle chiavi, si azzittiscono, si nascondono dietro le lunghe tende e affacciano la testa. "Sento bene dal profumo che qui dentro ci sono dei fiori!" dice il vecchio guardiano, ma non riesce a vederli."
"È divertente!" disse la piccola Ida e batté le mani. "Ma neppure io potrei vedere i fiori?"
"Sì; ricordati, quando andrai là di nuovo, di guardare dentro la finestra e sicuramente li vedrai. Io ho guardato oggi e c'era un lungo narciso giallo sdraiato sul divano che si stiracchiava come se fosse stato una dama di corte."
"Anche i fiori del giardino botanico possono andare fin là? Possono camminare così a lungo?"
"Certo che possono. Quando vogliono, possono anche volare. Non hai mai visto le belle farfalle, rosse, gialle e bianche, che sembrano proprio dei fiori? E lo erano; sono saltate dal gambo verso l'alto e hanno agitato i petali come se fossero state piccole ali, e così han cominciato a volare; e dato che si comportarono bene, ottennero il permesso di volare anche di giorno, non dovettero più tornare a casa e rimettersi sul gambo, e così i petali divennero alla fine delle ali vere. E l'hai visto tu stessa! Può anche essere che i fiori del giardino botanico non siano mai stati nel castello del re, altrimenti saprebbero quanto è divertente là di notte. Per questo ora ti dico qualcosa che renderà il professore di botanica che abita qui di fianco molto sorpreso. Tu lo conosci, vero? Quando vai nel suo giardino devi raccontare a uno dei fiori che c'è un grande ballo al castello, così lui lo dirà a tutti gli altri e se ne partiranno; e quando il professore entrerà nel giardino non ci sarà più nessun fiore e lui non saprà dove sono finiti."
"Ma come farà il fiore a raccontarlo agli altri? I fiori non sanno parlare!"
"No, certo che non sanno parlare" rispose lo studente "ma usano la mimica. Avrai notato che quando c'è un po' di vento, i fiori fanno cenni e muovono le foglie; si capiscono come se parlassero."
"E il professore non capisce la mimica?"
"Sì, senza dubbio! Una mattina era entrato nel suo giardino e aveva visto una grande ortica parlare con i movimenti delle foglie a un bel garofano rosso; gli diceva: "Sei così carino, e io ti voglio molto bene!"; ma questo al professore non piaceva affatto, così picchiò subito l'ortica sulle foglie, che sono le sue dita, e in quel modo si fece male e da quel momento non osò più toccare un'ortica."
"È divertente!" esclamò la piccola Ida e rise.
"Come si fa a raccontare certe cose ai bambini!" disse il noioso consigliere che era venuto a far visita e che si era seduto sul divano; non poteva sopportare lo studente e borbottava sempre quando lo vedeva ritagliare quelle strane figure divertenti: una volta un uomo che penzolava dalla forca e aveva un cuore in mano – era un ladro di cuori – un'altra volta una vecchia strega che cavalcava una scopa e aveva il marito sul naso; tutto questo non piaceva al consigliere che diceva sempre: "Che gusto mettere queste sciocchezze in testa ai bambini. Tu e la tua stupida fantasia!."
La piccola Ida pensava invece che era così divertente quel che lo studente raccontava dei suoi fiori, e ci pensò a lungo. Se i fiori avevano la testa piegata perché erano stanchi di aver ballato tutta la notte, erano sicuramente malati. Così li prese e li portò da tutti i suoi giocattoli, sistemati su un grazioso tavolino col cassetto pieno di cianfrusaglie. Nel letto della bambola c'era la bambola, Sofia, che dormiva, ma la piccola Ida le disse: "Adesso devi alzarti, Sofia, e accontentarti di stare nel cassetto per questa notte; i poveri fiori sono malati e devono sdraiarsi nel tuo letto, così forse guariranno," e sollevò la bambola che la guardava di traverso ma non disse una parola, perché era molto arrabbiata di non poter stare nel suo letto.
Poi Ida mise i fiori nel lettino della bambola, li coprì per bene con la coperta e disse che dovevano stare tranquilli: avrebbe preparato del tè per loro, così sarebbero guariti e si sarebbero alzati di nuovo l'indomani. Poi tirò le tende vicino al lettino per evitare che il sole li disturbasse.
Per tutta la sera non poté fare a meno di pensare a quello che lo studente le aveva raccontato, e quando lei stessa dovette andare a letto, guardò prima dietro le tendine della finestra dove c'erano i bei fiori della sua mamma, i giacinti e i tulipani, e sussurrò piano piano: "So bene che dovete andare al ballo questa notte"; i fiori fecero finta di niente, non mossero neppure una foglia, ma Ida sapeva bene quello che diceva.
Una volta a letto pensò a lungo a quanto sarebbe stato bello vedere i bei fiori danzare al castello del re. "Chissà se i miei fiori sono veramente stati là?" E così si addormentò. A metà notte si svegliò di nuovo; aveva sognato i fiori e lo studente con cui il consigliere brontolava dicendo che voleva mettere tutte quelle sciocchezze in testa alla bambina. C'era silenzio nella camera da letto dove si trovava Ida; la lampada per la notte bruciava laggiù sul tavolo e i suoi genitori dormivano.
"Chissà se i miei fiori sono ancora nel letto di Sofia!" si chiese "mi piacerebbe saperlo." Si alzò a sedere e guardò verso la porta, che era socchiusa; là nella stanza c'erano i fiori e tutti i suoi giocattoli. Tese l'orecchio e le sembrò di sentire qualcuno che suonava il pianoforte in quella stanza, ma così piano e così bene che non l'aveva mai sentito prima.
"Certamente tutti i fiori stanno ballando là dentro" disse. "Oh, come mi piacerebbe vederli!" ma non osava alzarsi perché avrebbe svegliato i suoi genitori. "Se solo venissero qui loro" pensò, ma i fiori non vennero e la musica continuava, e era tanto bella che lei non poté più trattenersi; scivolò fuori dal suo lettino e andò piano piano fino alla porta e da lì guardò nella stanza. Oh, che belle cose vide!
Non c'era luce là dentro, ma ugualmente la stanza era luminosa, la luna brillava attraverso la finestra fino in mezzo al pavimento! Era quasi come se fosse giorno. Tutti i giacinti e i tulipani erano allineati in due file sul pavimento, non ce n'erano più alla finestra, i vasi erano tutti vuoti. Sul pavimento i fiori ballavano girando tra di loro, facevano catene ordinate e si tenevano per le lunghe foglie verdi, quando ruotavano.
Al pianoforte sedeva un grande giglio giallo, che Ida di sicuro aveva visto quell'estate perché ricordava bene che lo studente aveva detto: "Oh, come assomiglia alla signorina Line!," ma tutti lo avevano preso in giro; ora invece anche Ida pensava che il lungo fiore giallo assomigliava alla signorina, e si muoveva allo stesso modo mentre suonava, piegava il viso allungato prima da un lato e poi dall'altro, segnando il tempo della musica. Nessuno s'accorse della piccola Ida. Lei vide poi un grande croco blu saltare sul tavolo dei giocattoli e andare al letto della bambola e tirare le tendine; li c'erano i fiori malati, ma si alzarono subito e fecero cenno agli altri, come se volessero danzare anche loro. Il vecchio bruciafumo, quello con il labbro inferiore rotto, si alzò e si inchinò davanti ai bei fiori, che non sembravano affatto ammalati; anzi saltarono giù insieme agli altri e avevano l'aria di divertirsi.
Le sembrò poi che qualcuno fosse caduto giù dal tavolo, e guardò in quella direzione: era il frustino di carnevale che era saltato giù, pensando di dover stare insieme ai fiori. Era molto grazioso e proprio sopra aveva un bambolotto di cera che portava un largo cappello in testa, giusto come quello del consigliere; il frustino di carnevale saltellava sulle sue tre gambe di legno rosse in mezzo ai fiori e batteva forte i piedi, perché si ballava la mazurca, e quella danza gli altri fiori non la potevano fare: erano troppo leggeri e non potevano battere i piedi.
Il bambolotto di cera sul frustino di carnevale divenne sempre più lungo e grande, e si librò sopra i fiori di carta e urlò a voce ben alta: "Come si fa a far credere certe cose ai bambini! Tu e la tua stupida fantasia!" e in quel momento il bambolotto di cera era tale e quale il consigliere, con quel largo cappello, era giallo e burbero come lui, ma i fiori di carta lo colpirono alle gambe e così si piegò di nuovo su se stesso e tornò a essere un minuscolo bambolotto di cera. Era proprio divertente! La piccola Ida non poté fare a meno di ridere.
Il frustino di carnevale continuò a danzare e il consigliere non poteva non danzare con lui; che si facesse ancora lungo lungo o restasse il bambolotto di cera con il cappello enorme, non serviva proprio a niente. Allora furono gli altri fiori a chiedere che potesse smettere, soprattutto quelli che avevano riposato nel letto della bambola, e così il frustino di carnevale si fermò. Contemporaneamente si sentì bussare forte nel cassetto, dove la bambola di Ida, Sofia, si trovava con molti altri giocattoli; il bruciafumo corse fino al bordo del tavolo, si affacciò, appoggiato sulla pancia, e aprì un pochino il cassetto. Sofia si alzò in piedi e si guardò intorno meravigliata. "Qui c'è un ballo!" disse "perché nessuno me l'ha detto?"
"Vuoi ballare con me?" chiese il bruciafumo.
"Sì, sei proprio il tipo giusto con cui ballare!" gli disse, e gli voltò le spalle. Poi sedette sul cassetto e pensò che uno dei fiori sarebbe certo andato a invitarla, ma nessuno andò; allora tossì un po' hm, hm, hm! ma anche con questo non andò nessuno. Il bruciafumo se ne ballava da solo e non era affatto male!
Dato che nessuno dei fiori sembrava guardarla Sofia si lasciò cadere dal cassetto giù sul pavimento, così ci fu una gran confusione; tutti i fiori corsero lì e la circondarono e le chiesero se s'era fatta male, e furono molto gentili con lei, soprattutto quelli che avevano usato il suo letto; lei non si era fatta male, e tutti i fiori di Ida la ringraziarono per il comodo letto e si occuparono di lei, la misero in mezzo al pavimento, dove la luna splendeva, e danzarono con lei, e tutti gli altri fiori le fecero cerchio intorno: ora Sofia si divertiva proprio! e disse che potevano tenere ancora il suo letto, perché a lei non costava nulla stare nel cassetto.
Ma i fiori risposero: "Ti ringraziamo molto, ma non vivremo a lungo; domani saremo morti: riferisci alla piccola Ida che ci seppellisca nel giardino, dove giace il canarino, così cresceremo di nuovo per l'estate e saremo ancora più belli!."
"No, non potete morire!" disse Sofia e baciò i fiori; nello stesso istante si aprì la porta del salone e entrò danzando una gran quantità di fiori bellissimi; Ida non immaginava da dove venissero. Erano certo tutti i fiori del castello del re. Per prime giunsero due belle rose, che portavano piccole corone d'oro in testa; erano un re e una regina, poi seguivano le più belle violacciocche e i garofani più graziosi, e salutavano da ogni parte. Avevano con loro anche un'orchestrina, grandi papaveri e peonie soffiavano nei baccelli dei piselli ed erano tutti rossi in viso, i giacinti azzurri e i bianchi bucaneve suonavano come avessero avuto addosso delle campanelline. Facevano una bella musica. Poi giunsero molti altri fiori e ballarono tutti insieme, le violette azzurre e le margheritine rosse, le margherite e i mughetti. E tutti si baciavano tra loro, erano così carini da vedere!
Alla fine si augurarono la buona notte e anche la piccola Ida se ne tornò nel suo lettino, dove sognò tutto quello che aveva visto.
Quando il mattino dopo si alzò, andò subito al tavolino per vedere se i fiori erano ancora li, tirò le tendine del letto e, sì c'erano tutti, ma erano completamente appassiti, molto più che il giorno prima. Sofia era nel cassetto, dove l'aveva messa lei, e appariva molto assonnata.
"Ti ricordi che cosa mi dovevi dire?" chiese la piccola Ida, ma Sofia aveva l'aria molto stupida e non disse una parola.
"Non sei affatto buona" disse Ida "eppure hanno ballato tutti con te." Poi prese una scatoletta di cartone con disegnati sopra dei begli uccellini, la aprì e vi mise dentro i fiori morti. "Questa sarà la vostra graziosa bara" disse "e quando i miei cugini norvegesi saranno qui, vi seppelliremo fuori in giardino cosicché possiate crescere per l'estate e diventare ancora più belli."
I cugini norvegesi erano due ragazzi in gamba, si chiamavano uno Giona e l'altro Adolfo; avevano appena avuto in regalo dal padre due nuovi archi che avevano portato per mostrarli a Ida. Lei raccontò dei poveri fiori appassiti, e così poté seppellirli. I due ragazzi erano davanti, con gli archi sulle spalle, e la piccola Ida li seguiva con i fiori morti nella graziosa scatola, nel giardino venne scavata una piccola fossa; Ida prima baciò i fiori, poi li posò con la scatola nella terra e Adolfo e Giona tirarono con l'arco, non avendo né fucili né cannoni.