De Chinese nachtegaal


The Nightingale


In China, moet je weten, is de keizer een Chinees en alle mensen om hem heen zijn ook Chinezen. Het is nu heel lang geleden, maar daarom is het juist de moeite waard om het verhaal te horen, voor het in vergetelheid raakt. Het paleis van de keizer was het mooiste van de wereld, helemaal van fijn porselein, heel kostbaar, maar zo breekbaar en zo gevaarlijk om aan te raken datje verschrikkelijk op moest passen. In de tuin zag je de wonderlijkste bloemen en aan de allermooiste waren zijveren belletjes gebonden, zodat je er niet voorbij kon gaan zonder de bloem te zien. Alles was heel geraffineerd in de tuin van de keizer en hij was zo uitgestrekt dat zelfs de tuinman niet wist waar hij ophield.
Als je doorliep, kwam je in een heel mooi bos met hoge bomen en diepe meren. Dat bos liep tot aan de zee, die blauw en diep was; grote schepen konden zo onder de takken door varen. In die takken woonde een nachtegaal die zo lieflijk zong dat zelfs de arme visser, die toch zoveel andere dingen te doen had, stil bleef liggen om te luisteren, als hij s' nachts zijn netten binnenhaalde en dan de nachtegaal hoorde. 'Lieve hemel, wat is dat mooi!' zei hij. Dan moest hij weer aan het werk en vergat hij de vogel; maar als die de volgende nacht weer zong en de visser weer op die plek was, dan zei hij hetzelfde: 'Lieve hemel, wat is dat mooi!' Uit alle landen van de wereld kwamen er reizigers naar de stad van de keizer. Ze bewonderden de stad, het paleis en de tuin, maar als ze de nachtegaal hoorden, zeiden ze allemaal: 'dit is het mooiste!' De reizigers vertelden erover als ze thuiskwamen en de geleerden schreven vele boeken over de stad, het paleis en de win, maar ze vergaten de nachtegaal niet.
Die stond bovenaan. En de mensen die gedichten konden schrijven, schreven de mooiste gedichten, allemaal over de nachtegaal in het bus aan de diepe zee.
Die boeken kwamen overal ter wereld terecht en een paar ervan kwamen op een keer de keizer onder ogen. Hij zat in zijn gouden stoel en las en las, hij knikte telkens met zijn hoofd, want het deed hem genoegen cm die prachtige beschrijvingen van de stad, het paleis en de tuin te horen. 'Maar de nachtegaal is toch het allermooiste!' stond er geschreven.
'Wat krijgen we nou?' zei de keizer. 'De nachtegaal? Die ken ik helemaal niet! Is er zo'n vogel in mijn keizerrijk, en dan nog wel in mijn tuin? Dat heb ik nooit gehoord! Zoiets moet je dan net een boek vernemen!' Toen riep hij zijn hofmaarschalk, die zo deftig was dat als iemand die lager in rang was dan hij, het waagde hem aan te spreken of hem iets te vragen, hij alleen maar 'PP zei en dat betekent niets.
'Er moet hier een hoogst merkwaardige vogel zijn, die nachtegaal wordt genoemd,' zei de keizer. 'Men zegt dat dit het allermooiste in mijn grote rijk is! Waarom heeft niemand me dat verteld?'
'Ik heb hem nog nooit eerder horen noemen,' zei de hofmaarschalk. 'Hij is nooit aan het hof voorgesteld!'
'Ik wil dat hij hier vanavond komt zingen,' zei de keizer. 'De hele wereld weet wat ik heb en ik weet het zelf niet!''Ik heb hem nog nooit horen noemen!' zei de hofmaarschalk. 'Ik zal hem zoeken, ik zal hem vinden!' Maar waar was hij te vinden?
De hofmaarschalk liep alle trappen op en af, zalen en gangen door; niemand van degenen die hij tegenkwam, had van de nachtegaal gehoord en de hofmaarschalk ging weer naar de keizer en zei dat het waarschijnlijk een fabeltje was van de mensen die boeken schreven.
'Uwe keizerlijke Majesteit moet niet geloven wat er geschreven wordt. Dat zijn verzinsels en dat is wat ze zwarte kunst noemen!'
'Maar het boek waar ik het in gelezen heb,' zei de keizer, 'Is me door de verheven keizer van Japan gestuurd en dan kan het geen onwaarheid bevatten. Ik wil de nachtegaal horen! Vanavond moet bij hier zijn! Hij heeft mijn hoogste gunst! En komt hij niet, dan wordt het hele hof na het avondeten op de buik gestompt.'
'Tsing-pe!' zei de hofmaarschalk en hij rende weer alle trappen op en af en alle gangen en zalen door; en het halve hof liep mee, want ze wilden niet zo graag op hun buik worden gestompt. Het was me een gevraag naar die merkwaardige nachtegaal, die de hele wereld kende, maar niemand aan het hof.
Tenslotte vonden ze een arm meisje in de keuken dat zei: '0 gut, de nachtegaal, die ken ik best. Die kan pas zingen! Iedere avond mag ik wat restjes van tafel naar mijn arme, zieke moeder brengen. Die woont bij het strand en als ik dan terugga en in het bos even uitrust, omdat ik moe ben, dan hoor ik de nachtegaal zingen! ik krijg er tranen van in mijn ogen, het is net of je moeder je kust!'
'Keukenmeisje,' zei de hofmaarschalk, 'Ik zal je een vaste aanstelling in de keuken bezorgen en toestemming om de keizer te zien eten, als je ons naar de nachtegaal kunt brengen, want hij moet vanavond komen!' Toen gingen ze allemaal het bos in waar de nachtegaal meestal zong; het halve hof was erbij.
Toen ze al een eind op weg waren, begon er een koe te loeien.
'0!' zeiden de hofjonkers. 'Nu hebben we hem! Wat een kracht zit er nog in een dergelijk klein diertje! Toch heb ik het al eens eerder gehoord!'
'Nee, dat zijn de koeien!' zei het keukenmeisje. 'We zijn er nog een flink stuk vandaan!' De kikkers begonnen te kwaken in de vijver.
'Prachtig!' zei de Chinese hofpredikant. 'Ik boor het, het lijken wel kerkklokjes!'
'Nee, dat zijn de kikkers!' zei het keukenmeisje. 'Maar nu zullen we hem wel gauw horen!' Toen begon de nachtegaal te zingen.
'Dat is hem,' zei het meisje. 'Luister goed! En daar zit hij!' Toen wees ze een klein, grijs vogeltje op een tak aan.
'Hoe is het mogelijk?' zei de hofmaarschalk. 'Zo had ik me hem nooit voorgesteld! Wat ziet hij er ordinair uit! Hij is zeker van kleur verschoten, toen hij zoveel deftige mensen op bezoek kreeg!'
'Nachtegaaltje! ' riep het keukenmeisje heel hard.. 'Onze genadige keizer wil zo graag datje voor hem zingt!'
'Met het grootste genoegen!' zei de nachtegaal en zong dat het een lust was.
'Het lijken wel glazen klokjes!' zei de hofmaarschalk. 'En kijk dat keeltje, hoe dat tekeer gaat! Gek dat we het nog nooit gehoord hebben! Hij zal een succes aan het hof zijn'.
'Moet ik nog eens voor de keizer zingen?' vroeg de nachtegaal, die dacht dat de keizer erbij was.
'Voortreffelijk nachtegaaltje,' zei de hofmaarschalk, 'Ik heb de grote eer je vanavond voor een hoffeest uit te nodigen, waar u Zijne Hoge Keizerlijke Genade met uw charmante zang zult verrukken!'
'Het klinkt beter in het groen!' zei de nachtegaal, maar hij wilde best mee toen hij hoorde dat het de wens van de keizer was.
In het paleis waren funk wat voorbereidingen getroffen! Aan de muren en de vloer, die van porselein waren, blonken duizenden gouden lampjes. De mooiste bloemen, die konden klingelen, waren in de gangen neergezet. Het was me een geloop en een tocht, maar dan gingen de belletjes juist klingelen. Horen en zien verging je.
Midden in de zaal waar de keizer zat, was een gouden stokje aangebracht en daar moest de nachtegaal op zitten. Het hele hof was er en het keukenmeisje had toestemming gekregen om achter de deur te staan, omdat ze nu een vaste aanstelling had. Ze hadden allemaal hun mooiste kleren aan en ze keken allemaal naar het kleine, grijze vogeltje dat door de keizer werd toegeknikt.
De nachtegaal zong zo mooi dat de keizer tranen in zijn ogen kreeg. De tranen rolden hem over de wangen en toen zong de nachtegaal nog mooier, het ging recht naar je hart. De keizer was heel blij en hij zei dat de nachtegaal zijn gouden pantoffel aan zijn hals mocht dragen.
Maar de nachtegaal bedankte; hij was al genoeg beloond.
'Ik heb tranen in de ogen van de keizer gezien, dat is mij het meeste waard! De tranen van een keizer hebben een wonderlijke macht. God is mijn getuige dat ik genoeg ben beloond!' En toen zong hij weer met zijn mooie, lieflijke stem.
'De beminnelijkste koketterie die ik ooit heb gezien!' zeiden de dames die erom heen stonden en toen namen ze een slokje water in hun mond om te klokken als iemand tegen ze sprak: ze dachten dat ze dan ook nachtegalen waren. Zelfs de lakeien en de kamermeisjes lieten weten dat ze ook tevreden waren en dat betekent heel wat, want die kun je het het allermoeilijkst naar de zin maken. Ja, de nachtegaal had echt succes! Toen moest hij aan het hof blijven. Hij kreeg zijn eigen kooi, alsmede de vrijheid om twee keer op een dag en één keer 's nachts uit te gaan. Twaalf dienaren kreeg hij mee; die hadden allemaal een zijden lint aan zijn poot gebonden en dat hielden ze goed vast. Een dergelijk uitstapje, daar was niks aan.
De hele stad had het over die merkwaardige vogel en als twee mensen elkaar ontmoetten, dan zei de een alleen maar 'nacht!' en de ander zei: 'egaal!' en dan zuchtten ze en begrepen elkaar. Er werden zelfs elf kruidenierskinderen naar hem genoemd, maar niet één daarvan kon wijs houden.
Op een dag kwam er een groot pakket voor de keizer; er stond op geschreven: Nachtegaal.
'Daar hebben we nog een boek over onze beroemde vogel,' zei de keizer; maar het was geen boek, het was iets heel kunstigs in een doosje. Een namaaknachtegaal, die op de levende moest lijken, maar die helemaal bezet was met diamanten, robijnen en saffieren.
Zodra je die kunstvogel opwond, kan hij een van de wijsjes zingen die de echte ook zong. en dan ging zijn staart open neer en die glinsterde van het zijver en het goud. Er zat een lintje om zijn hals en daarop stond geschreven: 'De nachtegaal van de keizer van Japan is armzalig vergeleken bij die van de keizer van China.'
'Hij is prachtig!' zeiden ze allemaal en degene die hem was komen brengen, kreeg meteen de titel van keizerlijke oppernachtegaalbrenger.
'Nu moeten ze samen zingen! Wat een duet zal dat worden!' En toen moesten ze samen zingen, maar dat wilde niet echt lukken, want de echte nachtegaal zong op zijn manier en de kunstvogel liep op radertjes. 'Die treft geen blaam!' zei de kapelmeester. 'Hij houdt heel goed maat en hij behoort tot mijn school!' Toen moest de kunstvogel alleen zingen. Hij had net zoveel succes als de echte en dan was hij ook nog zoveel aardiger om te zien: hij blonk als armbanden en broches.
Drieëndertig keer zong hij hetzelfde stuk en nog was hij niet moe. De mensen hadden het best weer van voren af aan willen horen, maar de keizer vond dat de levende nachtegaal nu wat moest zingen.
Maar waar was die? Niemand had gemekt dat de vogel door het open raam was weggevlogen, naar zijn groene bos toe.
'Wat heeft dat te betekenen?' zei de keizer; en alle hovelingen mopperden en vonden de nachtegaal een bijzonder ondankbaar dier. 'Maar de beste vogel hebben we nog!' zeiden ze, en toen moest de kunstvogel weer zingen en dat stuk hoorden ze voor de vierendertigste keer, maar ze kenden het nog niet helemaal, want het was zo moeilijk. En de kapelmeester kwam woorden tekort om de vogel te prijzen en gaf hun de verzekering dat hij heter was dan de echte nachtegaal, niet alleen wat zijn kleding betrof en al die mooie edelstenen, maar ook inwendig.
'Want ziet u, dames en heren, en de keizer vooral, bij de echte nachtegaal kun je nooit uitrekenen wat er komt, maar bij de kunstvogel ligt alles vast: dat komt er en niets anders! Je kunt het uitleggen, je kunt hem openmaken en het menselijke vernuft laten zien: hoe de radertjes liggen, hoe ze draaien en hoe het een uit het ander volgt!'
'Hij neemt me de woorden uit de mond!' zeiden ze allemaal en de kapelmeester. kreeg toestemming om de vogel de volgende zondag aan het volk te tonen; ze moesten hem ook horen zingen, zei de keizer. En ze hoorden hem en ze waren zo vergenoegd of ze een slokje thee te veel op hadden, want dat is echt Chinees. En toen zei iedereen 'a!' en stak de vinger in de lucht die men Likkepot noemt, en toen knikten ze; maar de arme vissers die de echte nachtegaal hadden gehoord, zeiden: 'Het klinkt best mooi, het lijkt ook wel, maar er ontbreekt iets aan, ik weet niet wat!' De echte nachtegaal was uit het rijk verbannen.
De kunstvogel had een plaatsje op een zijden kussen naast het bed van de keizer. Alle cadeautjes die hij had gekregen, goud en edelstenen, lagen om hem been en hij had als titel: 'Hoogkeizerlijke nachtkastjeszanger', in rang Nummer één links. Want de kant waar het hart zit, vond de keizer het deftigst, en ook bij een keizer zit het hart links.
En de kapelmeester schreef vijfentwintig dikke boeken over de kunstvogel, heel geleerd en met de allermoeilijkste Chinese woorden erin, zodat alle mensen zeiden dat ze ze gelezen en gesnapt hadden, want anders zouden ze immers dom zijn en op hun buik worden gestompt.
Zo ging er een heel jaar voorbij; de keizer, het haf en alle andere Chinezen kenden ieder piepje in het gezang van de kunstvogel uit het hoofd, maar juist daarom vonden ze het zo leuk; ze konden zelf meezingen en dat deden ze ook. De straatjongens zongen: 'Zizizi! Khakklokklok!' en de keizer zong het ook! Het was echt leuk! Maar op een avond, toen de kunstvogel juist aan het zingen was en de keizer er in zijn bed naar lag te luisteren, zei het 'knap' binnen in de vogel; er sprong iets: 'zrrrrr!', De radertjes snorden rond en toen hield de muziek op.
De keizer sprong meteen zijn bed uit en het zijn lijfarts roepen, maar die kon niets doen.
Toen lieten ze de horlogemaker halen en na veel heen en weer gepraat en veel gezoek kreeg hij de vogel weer min of meer gerepareerd, maar hij zei dat hij ontzien moest worden, want de tandwieltjes waren versleten en het was onmogelijk er nieuwe in te zetten en de muziek zuiver te houden. Dat was me een verdriet! Nog maar één keer per jaar durfden ze de kunstvogel te laten zingen en dat was nog niet om aan te horen.
Maar dan hield de kapelmeester een kleine toespraak met al die moeilijke woorden, en als hij zei dat het even goed was als vroeger en dan was het even goed als vroeger.
Toen waren er vijf jaar voorbij en alle mensen in het hele hand hadden groot verdriet, want eigenlijk hielden ze allemaal van hun keizer; nu was hij ziek en hij moest sterven, zeiden ze. Ze hadden al een nieuwe keizer gekozen en de mensen stonden op straat en vroegen aan de hofmaarschalk hoe hun keizer het maakte.
'P!' zei hij en schudde zijn hoofd.
Koud en bleek lag de keizer in zijn grote praalbed, het hele hof dacht dat hij dood was en iedereen ging de nieuwe keizer begroeten! De kamerdienaars gingen naar buiten om erover te praten en de kamermeisjes hielden een uitgebreid koffiekransje. In alle zalen en gangen waren kleden neergelegd zodat je niemand kon horen lopen; en daarom was het er o zo stil.
Maar de keizer was nog niet dood; stijf en bleek lag hij in zijn prachtige bed met de lange fluwelen gordijnen en de zware gouden kwasten; er stond een raampje open, laag in de muur, en de maan scheen op de keizer en op de kunstvogel.
De arme keizer kon nu bijna geen lucht meer krijgen, het leek wel of er iets op zijn borst drukte; hij sloeg zijn ogen op en toen zag hij dat de Dood op zijn borst zat en zijn gouden kroon had opgezet. In zijn ene hand had hij de gouden sabel van de keizer, in de andere hand zijn prachtige vaandel. Uit de plooien van de fluwelen bedgordijnen staken overal rare hoofden, sommige heel akelig, andere heel zacht en vriendelijk. Dat waren alle goede en slechte daden van de keizer, die hem aankeken terwijl de Dood op zijn hart zat.
'Weet je dat nog?' fluisterde de een tegen de ander. 'Weet je dat nog?' en ze vertelden hem zoveel dat het zweet hem op het voorhoofd stond..
'Dat heb ik nooit geweten!' zei de keizer. 'Muziek, muziek, de grote Chinese trom!' riep hij. 'Ik wil niet alles horen wat ze zeggen!' En ze gingen maar door, en de Dood knikte als een Chinees bij alles wat er werd gezegd.
'Muziek, muziek!' schreeuwde de keizer. 'Lieve, zoete gouden vogel, zing dan, zing dan toch, ik heb je goud en kostbaarheden gegeven, ik heb je persoonlijk mijn gouden pantoffel om de hals gehangen, zing dan, zing dan toch!' Maar de vogel bleef stil zitten. Er was niemand om hem op te winden en uit zichzelf zong hij niet; maar de Dood bleef de keizer met zijn grote, lege oogkassen aankijken en het was er heel stil, verschrikkelijk stil.
Op dat moment klonk er, bij het raam, een prachtig gezang. Het was de kleine, levende nachtegaal, die buiten op een tak zat. Hij had van de nood van de keizer gehoord en daarom was hij gekomen om hem hoop en troost toe te zingen. Onder het zingen werden de gestalten steeds bleker, het bloed ging sneller stromen in de zwakke ledematen van de keizer en de Dood luisterde mee en zei: 'Ga door, nachtegaaltje, ga door!'
'Als je mij die prachtige gouden sabel geeft, als je mij dat rijk versierde vaandel geeft, als je mij de kroon van de keizer geeft!' En de Dood gaf ieder kleinood voor een lied, en nog ging de nachtegaal door met zingen. Hij zong van het stille kerkhof waar de witte rozen groeien, waar de vlier geurt en waar het groene gras met de tranen van de levenden wordt besproeid; toen begon de Dood naar zijn tuin te verlangen en als een koude, witte mist zweefde hij het raam uit.
'Dankjewel, dankjewel!' zei de keizer. 'Hemelse vogel, ik ken je wel, ik heb je uit mijn rijk verjaagd en toch heb je die boze gestalten bij mijn bed verjaagd en de Dood van mijn hart af gekregen! Hoe kan ik je belonen?'
'Je hebt me al beloond!' zei de nachtegaal. 'Ik heb tranen in je ogen gezien, de eerste keer dat ik zong, dat vergeet ik nooit! Dat zijn de juwelen die het hart van een zanger goed doen! Maar probeer nu wat te slapen om weer gezond en sterk te worden. Dan zal ik voor je zingen!' En hij zong - en de keizer viel in een zoete slaap, een rustige, verkwikkende slaap.
De zon scheen door het raam bij hem naar binnen, toen hij gesterkt en gezond wakker werd. Geen van zijn dienaren was nog teruggekomen, want ze dachten dat hij dood was, maar de nachtegaal zat nog steeds te zingen.
'Je moet altijd bij me blijven!' zei de keizer. 'Je hoeft alleen maar te zingen als je zelf wilt en de kunstvogel sla ik in duizend stukken.'
'Doe dat nou niet,' zei de nachtegaal, 'die heeft gedaan wat hij kon! Hou hem gewoon! Ik kan niet in het paleis komen wonen, maar laat me maar komen als ik zelf zin heb, dan ga ik 's avonds op die tak bij het raam zitten en dan zing ik voor je zodat je blij wordt, maar ook gaat nadenken! Ik zal over geluk zingen en over verdriet. ik zal zingen over goed en kwaad dat ze voor je verborgen houden! Een kleine zangvogel komt overal: bij de arme visser, onder het dak van de boer, bij iedereen die ver van jou en je hof vandaan is! Ik hou meer van je hart dan van je kroon en toch hangt er om die kroon een geur van heiligheid - ik kom, ik zal voor je zingen! Maar één ding moet je me beloven!'
'Alles!' zei de keizer, en hij stond daar in zijn keizerlijk gewaad dat hij zelf had aangetrokken en hij hield de sabel, die zwaar was van het goud, aan zijn hart.
'Eén ding vraag ik je: vertel niemand dat je een vogeltje hebt dat je van alles vertelt, dan gaat het nog beter!'
En toen vloog de nachtegaal weg.
De dienaren kwamen naar hun dode keizer kijken, daar stonden ze te kijken en de keizer zei: 'Goedemorgen!'
In China, you know, the emperor is a Chinese, and all those about him are Chinamen also. The story I am going t tell you happened a great many years ago, so it is well to hear it now before it is forgotten. The emperor's palac was the most beautiful in the world. It was built entirely of porcelain, and very costly, but so delicate and brittle tha whoever touched it was obliged to be careful. In the garden could be seen the most singular flowers, with prett silver bells tied to them, which tinkled so that every one who passed could not help noticing the flowers. Indeed everything in the emperor's garden was remarkable, and it extended so far that the gardener himself did not kno where it ended. Those who travelled beyond its limits knew that there was a noble forest, with lofty trees, slopin down to the deep blue sea, and the great ships sailed under the shadow of its branches. In one of these trees live a nightingale, who sang so beautifully that even the poor fishermen, who had so many other things to do, woul stop and listen. Sometimes, when they went at night to spread their nets, they would hear her sing, and say, "Oh, i not that beautiful?" But when they returned to their fishing, they forgot the bird until the next night. Then they woul hear it again, and exclaim "Oh, how beautiful is the nightingale's song!
Travellers from every country in the world came to the city of the emperor, which they admired very much, as well as the palace and gardens; but when they heard the nightingale, they all declared it to be the best of all.
And the travellers, on their return home, related what they had seen; and learned men wrote books, containing descriptions of the town, the palace, and the gardens; but they did not forget the nightingale, which was really the greatest wonder. And those who could write poetry composed beautiful verses about the nightingale, who lived in a forest near the deep sea.
The books travelled all over the world, and some of them came into the hands of the emperor; and he sat in his golden chair, and, as he read, he nodded his approval every moment, for it pleased him to find such a beautiful description of his city, his palace, and his gardens. But when he came to the words, "the nightingale is the most beautiful of all," he exclaimed:
"What is this? I know nothing of any nightingale. Is there such a bird in my empire? and even in my garden? I have never heard of it. Something, it appears, may be learnt from books."
Then he called one of his lords-in-waiting, who was so high-bred, that when any in an inferior rank to himself spoke to him, or asked him a question, he would answer, "Pooh," which means nothing.
"There is a very wonderful bird mentioned here, called a nightingale," said the emperor; "they say it is the best thing in my large kingdom. Why have I not been told of it?"
"I have never heard the name," replied the cavalier; "she has not been presented at court."
"It is my pleasure that she shall appear this evening." said the emperor; "the whole world knows what I possess better than I do myself."
"I have never heard of her," said the cavalier; "yet I will endeavor to find her."
But where was the nightingale to be found? The nobleman went up stairs and down, through halls and passages; yet none of those whom he met had heard of the bird. So he returned to the emperor, and said that it must be a fable, invented by those who had written the book. "Your imperial majesty," said he, "cannot believe everything contained in books; sometimes they are only fiction, or what is called the black art."
"But the book in which I have read this account," said the emperor, "was sent to me by the great and mighty emperor of Japan, and therefore it cannot contain a falsehood. I will hear the nightingale, she must be here this evening; she has my highest favor; and if she does not come, the whole court shall be trampled upon after supper is ended."
"Tsing-pe!" cried the lord-in-waiting, and again he ran up and down stairs, through all the halls and corridors; and half the court ran with him, for they did not like the idea of being trampled upon. There was a great inquiry about this wonderful nightingale, whom all the world knew, but who was unknown to the court.
At last they met with a poor little girl in the kitchen, who said, "Oh, yes, I know the nightingale quite well; indeed, she can sing. Every evening I have permission to take home to my poor sick mother the scraps from the table; she lives down by the sea-shore, and as I come back I feel tired, and I sit down in the wood to rest, and listen to the nightingale's song. Then the tears come into my eyes, and it is just as if my mother kissed me."
"Little maiden," said the lord-in-waiting, "I will obtain for you constant employment in the kitchen, and you shall have permission to see the emperor dine, if you will lead us to the nightingale; for she is invited for this evening to the palace."
So she went into the wood where the nightingale sang, and half the court followed her. As they went along, a cow began lowing.
"Oh," said a young courtier, "now we have found her; what wonderful power for such a small creature; I have certainly heard it before."
"No, that is only a cow lowing," said the little girl; "we are a long way from the place yet."
Then some frogs began to croak in the marsh.
"Beautiful," said the young courtier again. "Now I hear it, tinkling like little church bells."
"No, those are frogs," said the little maiden; "but I think we shall soon hear her now:"
And presently the nightingale began to sing.
"Hark, hark! there she is," said the girl, "and there she sits," she added, pointing to a little gray bird who was perched on a bough.
"Is it possible?" said the lord-in-waiting, "I never imagined it would be a little, plain, simple thing like that. She has certainly changed color at seeing so many grand people around her."
"Little nightingale," cried the girl, raising her voice, "our most gracious emperor wishes you to sing before him."
"With the greatest pleasure," said the nightingale, and began to sing most delightfully.
"It sounds like tiny glass bells," said the lord-in-waiting, "and see how her little throat works. It is surprising that we have never heard this before; she will be a great success at court."
"Shall I sing once more before the emperor?" asked the nightingale, who thought he was present.
"My excellent little nightingale," said the courtier, "I have the great pleasure of inviting you to a court festival this evening, where you will gain imperial favor by your charming song."
"My song sounds best in the green wood," said the bird; but still she came willingly when she heard the emperor's wish.
The palace was elegantly decorated for the occasion. The walls and floors of porcelain glittered in the light of a thousand lamps. Beautiful flowers, round which little bells were tied, stood in the corridors: what with the running to and fro and the draught, these bells tinkled so loudly that no one could speak to be heard.
In the centre of the great hall, a golden perch had been fixed for the nightingale to sit on. The whole court was present, and the little kitchen-maid had received permission to stand by the door. She was not installed as a real court cook. All were in full dress, and every eye was turned to the little gray bird when the emperor nodded to her to begin.
The nightingale sang so sweetly that the tears came into the emperor's eyes, and then rolled down his cheeks, as her song became still more touching and went to every one's heart. The emperor was so delighted that he declared the nightingale should have his gold slipper to wear round her neck, but she declined the honor with thanks: she had been sufficiently rewarded already.
"I have seen tears in an emperor's eyes," she said, "that is my richest reward. An emperor's tears have wonderful power, and are quite sufficient honor for me;" and then she sang again more enchantingly than ever.
"That singing is a lovely gift;" said the ladies of the court to each other; and then they took water in their mouths to make them utter the gurgling sounds of the nightingale when they spoke to any one, so thay they might fancy themselves nightingales. And the footmen and chambermaids also expressed their satisfaction, which is saying a great deal, for they are very difficult to please. In fact the nightingale's visit was most successful.
She was now to remain at court, to have her own cage, with liberty to go out twice a day, and once during the night. Twelve servants were appointed to attend her on these occasions, who each held her by a silken string fastened to her leg. There was certainly not much pleasure in this kind of flying.
The whole city spoke of the wonderful bird, and when two people met, one said "nightin," and the other said "gale," and they understood what was meant, for nothing else was talked of. Eleven peddlers' children were named after her, but not of them could sing a note.
One day the emperor received a large packet on which was written "The Nightingale."
"Here is no doubt a new book about our celebrated bird," said the emperor. But instead of a book, it was a work of art contained in a casket, an artificial nightingale made to look like a living one, and covered all over with diamonds, rubies, and sapphires. As soon as the artificial bird was wound up, it could sing like the real one, and could move its tail up and down, which sparkled with silver and gold. Round its neck hung a piece of ribbon, on which was written "The Emperor of China's nightingale is poor compared with that of the Emperor of Japan's."
"This is very beautiful," exclaimed all who saw it, and he who had brought the artificial bird received the title of "Imperial nightingale-bringer-in-chief."
"Now they must sing together," said the court, "and what a duet it will be."
But they did not get on well, for the real nightingale sang in its own natural way, but the artificial bird sang only waltzes. "That is not a fault," said the music-master, "it is quite perfect to my taste," so then it had to sing alone, and was as successful as the real bird; besides, it was so much prettier to look at, for it sparkled like bracelets and breast-pins.
Thirty three times did it sing the same tunes without being tired; the people would gladly have heard it again, but the emperor said the living nightingale ought to sing something. But where was she? No one had noticed her when she flew out at the open window, back to her own green woods.
"What strange conduct," said the emperor, when her flight had been discovered; and all the courtiers blamed her, and said she was a very ungrateful creature. "But we have the best bird after all," said one, and then they would have the bird sing again, although it was the thirty-fourth time they had listened to the same piece, and even then they had not learnt it, for it was rather difficult. But the music-master praised the bird in the highest degree, and even asserted that it was better than a real nightingale, not only in its dress and the beautiful diamonds, but also in its musical power.
"For you must perceive, my chief lord and emperor, that with a real nightingale we can never tell what is going to be sung, but with this bird everything is settled. It can be opened and explained, so that people may understand how the waltzes are formed, and why one note follows upon another."
"This is exactly what we think," they all replied, and then the music-master received permission to exhibit the bird to the people on the following Sunday, and the emperor commanded that they should be present to hear it sing. When they heard it they were like people intoxicated; however it must have been with drinking tea, which is quite a Chinese custom. They all said "Oh!" and held up their forefingers and nodded, but a poor fisherman, who had heard the real nightingale, said, "it sounds prettily enough, and the melodies are all alike; yet there seems something wanting, I cannot exactly tell what."
And after this the real nightingale was banished from the empire.
The artificial bird was placed on a silk cushion close to the emperor's bed. The presents of gold and precious stones which had been received with it were round the bird, and it was now advanced to the title of "Little Imperial Toilet Singer," and to the rank of No. 1 on the left hand; for the emperor considered the left side, on which the heart lies, as the most noble, and the heart of an emperor is in the same place as that of other people. The music-master wrote a work, in twenty-five volumes, about the artificial bird, which was very learned and very long, and full of the most difficult Chinese words; yet all the people said they had read it, and understood it, for fear of being thought stupid and having their bodies trampled upon.
So a year passed, and the emperor, the court, and all the other Chinese knew every little turn in the artificial bird's song; and for that same reason it pleased them better. They could sing with the bird, which they often did. The street-boys sang, "Zi-zi-zi, cluck, cluck, cluck," and the emperor himself could sing it also. It was really most amusing.
One evening, when the artificial bird was singing its best, and the emperor lay in bed listening to it, something inside the bird sounded "whizz." Then a spring cracked. "Whir-r-r-r" went all the wheels, running round, and then the music stopped.
The emperor immediately sprang out of bed, and called for his physician; but what could he do? Then they sent for a watchmaker; and, after a great deal of talking and examination, the bird was put into something like order; but he said that it must be used very carefully, as the barrels were worn, and it would be impossible to put in new ones without injuring the music. Now there was great sorrow, as the bird could only be allowed to play once a year; and even that was dangerous for the works inside it. Then the music-master made a little speech, full of hard words, and declared that the bird was as good as ever; and, of course no one contradicted him.
Five years passed, and then a real grief came upon the land. The Chinese really were fond of their emperor, and he now lay so ill that he was not expected to live. Already a new emperor had been chosen and the people who stood in the street asked the lord-in-waiting how the old emperor was.
But he only said, "Pooh!" and shook his head.
Cold and pale lay the emperor in his royal bed; the whole court thought he was dead, and every one ran away to pay homage to his successor. The chamberlains went out to have a talk on the matter, and the ladies'-maids invited company to take coffee. Cloth had been laid down on the halls and passages, so that not a footstep should be heard, and all was silent and still. But the emperor was not yet dead, although he lay white and stiff on his gorgeous bed, with the long velvet curtains and heavy gold tassels. A window stood open, and the moon shone in upon the emperor and the artificial bird.
The poor emperor, finding he could scarcely breathe with a strange weight on his chest, opened his eyes, and saw Death sitting there. He had put on the emperor's golden crown, and held in one hand his sword of state, and in the other his beautiful banner. All around the bed and peeping through the long velvet curtains, were a number of strange heads, some very ugly, and others lovely and gentle-looking. These were the emperor's good and bad deeds, which stared him in the face now Death sat at his heart.
"Do you remember this?" - "Do you recollect that?" they asked one after another, thus bringing to his remembrance circumstances that made the perspiration stand on his brow.
"I know nothing about it," said the emperor. "Music! music!" he cried; "the large Chinese drum! that I may not hear what they say."
But they still went on, and Death nodded like a Chinaman to all they said.
"Music! music!" shouted the emperor. "You little precious golden bird, sing, pray sing! I have given you gold and costly presents; I have even hung my golden slipper round your neck. Sing! sing!"
But the bird remained silent. There was no one to wind it up, and therefore it could not sing a note. Death continued to stare at the emperor with his cold, hollow eyes, and the room was fearfully still.
Suddenly there came through the open window the sound of sweet music. Outside, on the bough of a tree, sat the living nightingale. She had heard of the emperor's illness, and was therefore come to sing to him of hope and trust. And as she sung, the shadows grew paler and paler; the blood in the emperor's veins flowed more rapidly, and gave life to his weak limbs; and even Death himself listened, and said, "Go on, little nightingale, go on."
"Then will you give me the beautiful golden sword and that rich banner? and will you give me the emperor's crown?" said the bird.
So Death gave up each of these treasures for a song; and the nightingale continued her singing. She sung of the quiet churchyard, where the white roses grow, where the elder-tree wafts its perfume on the breeze, and the fresh, sweet grass is moistened by the mourners' tears. Then Death longed to go and see his garden, and floated out through the window in the form of a cold, white mist.
"Thanks, thanks, you heavenly little bird. I know you well. I banished you from my kingdom once, and yet you have charmed away the evil faces from my bed, and banished Death from my heart, with your sweet song. How can I reward you?"
"You have already rewarded me," said the nightingale. "I shall never forget that I drew tears from your eyes the first time I sang to you. These are the jewels that rejoice a singer's heart. But now sleep, and grow strong and well again. I will sing to you again."
And as she sung, the emperor fell into a sweet sleep; and how mild and refreshing that slumber was!
When he awoke, strengthened and restored, the sun shone brightly through the window; but not one of his servants had returned– they all believed he was dead; only the nightingale still sat beside him, and sang.
"You must always remain with me," said the emperor. "You shall sing only when it pleases you; and I will break the artificial bird into a thousand pieces."
"No; do not do that," replied the nightingale; "the bird did very well as long as it could. Keep it here still. I cannot live in the palace, and build my nest; but let me come when I like. I will sit on a bough outside your window, in the evening, and sing to you, so that you may be happy, and have thoughts full of joy. I will sing to you of those who are happy, and those who suffer; of the good and the evil, who are hidden around you. The little singing bird flies far from you and your court to the home of the fisherman and the peasant's cot. I love your heart better than your crown; and yet something holy lingers round that also. I will come, I will sing to you; but you must promise me one thing."
"Everything," said the emperor, who, having dressed himself in his imperial robes, stood with the hand that held the heavy golden sword pressed to his heart.
"I only ask one thing," she replied; "let no one know that you have a little bird who tells you everything. It will be best to conceal it."
So saying, the nightingale flew away.
The servants now came in to look after the dead emperor; when, lo! there he stood, and, to their astonishment, said, "Good morning."