Boekweit


Il grano saraceno


Dikwijls zie je, wanneer je na een onweer langs een akker loopt waar boekweit groeit, dat het helemaal zwart is geschroeid alsof er een vuurgloed overheen gegaan is, en de boer zegt: "Dat komt van de bliksem!" Jawel, maar waarom? Ik ga nu vertellen wat een mus mij heeft gezegd, en de mus heeft het weer van een oude wilg gehoord die aan een boekweitakker stond. Waar hij nu nog staat. Het is zo'n eerwaardige, grote wilg, maar gerimpeld en oud. Er loopt een scheur dwars door hem heen en in die spleet groeien gras en bramen! De boom helt over en de takken hangen helemaal tot op de grond, alsof ze groene, lange haren waren.
Op alle velden in de omtrek groeiden koren, rogge, gerst en haver. Die fijne haver die als ze rijp is eruitziet als een heleboel gele kanarievogeltjes op een tak. En het koren stond zo prachtig, hoe zwaarder het was hoe dieper het boog in vrome deemoed.
Maar er was ook een akker met boekweit en die akker lag vlak naast de oude wilg; het boekweit boog helemaal niet als het andere koren, het stak trots en stijf zijn kop in de lucht.
"Ik ben wel zo rijk als de korenaren," zei het boekweit, "ik ben bovendien heel wat mooier: mijn bloemen zijn zo mooi als appelbloesems, het is een lust naar me te kijken; ken jij iets mooiers dan ons, oude wilg?"
En de wilg knikte met zijn hoofd, alsof hij wilde zeggen: "Ja, dat doe ik zeker!" Maar het boekweit zwol van hoogmoed en zei: "Die domme boom, die is zo oud dat er gras uit zijn buik groeit!"
Nu kwam er een verschrikkelijk onweer opzetten; alle bloemen op het veld vouwden hun blaadjes toe of bogen hun kopje, terwijl de storm over ze heen streek; maar het boekweit bleef trots rechtop staan.
"Buig je hoofd als wij!" zeiden de bloemen.
"Dat hoef ik niet te doen!" zei het boekweit;
"Buig je hoofd als wij!" riep het koren, "daar komt de stormengel aanvliegen; hij heeft vleugels die van de wolken tot op de aarde reiken, hij houwt je middendoor, vóór je hem om genade kunt smeken!"
"Ja, maar ik wil niet buigen!" zei het boekweit.
"Sluit je bloemen en sluit je bladeren!" zei de oude wilg. "Kijk niet naar de bliksem wanneer de wolk splijt, zelfs mensen durven dat niet. Want als het bliksemt kan men in Gods hemel binnen kijken en dat gezicht kan zelfs mensen blind maken; wat zou er dan wel niet met ons, planten, gebeuren als we dat waagden, wij, die zoveel minder zijn."
"Zoveel minder!" zei het boekweit, "nu zal ik juist in Gods hemel binnen kijken!" En dat deed het dan ook in trots en overmoed. Het was alsof de hele wereld in één vuurgloed stond, zó bliksemde het.
Toen het onweer voorbij was stonden de bloemen en het koren in de stille, zuivere lucht, verfrist van de regen, maar het boekweit was door de bliksem pikzwart geschroeid, het was nu een dood onbruikbaar gewas op het veld.
En de oude wilg bewoog zijn takken in de wind en er vielen grote waterdruppels van de groene bladeren, alsof de boom huilde, en de mussen vroegen: "Waarom huil je? Het is hier zo heerlijk, kijk hoe de zon schijnt, hoe de wolken drijven, ruik je de geur van bloemen en struiken niet? Waarom huil je, oude wilg?"
En de wilg vertelde van de trots van het boekweit, van zijn overmoed en zijn straf, die altijd de zonde volgt.
Ik, die de geschiedenis vertel, heb het van de mussen gehoord! Zij vertelden het mij op een avond toen ik ze om een sprookje vroeg.
Molto spesso capita che, se si passeggia dopo un temporale in un campo dove cresce il grano saraceno, si scopre che questo è diventato tutto nero e bruciacchiato; come se una fiamma vi fosse passata sopra, il contadino infatti dice: "È stato colpito dal fulmine!" ma perché è stato colpito? Ora vi racconterò quello che un passerotto mi ha detto una volta, e il passerotto lo ha sentito da un vecchio salice che si trova ancora oggi proprio vicino a un campo di grano saraceno.
Era un salice molto grande e onorevole, ma ormai vecchio e grinzoso: aveva una fenditura proprio nel mezzo, e là crescevano l'erba e cespugli di more. Il salice è piegato in avanti, e i rami sono chini verso terra e sembrano lunghi capelli verdi.
Nei campi intorno all'albero crescevano grano, segala, orzo e avena, sì proprio la bella aveva che quand'è matura sembra una folla di piccoli canarini dorati appoggiati su un ramo. Il grano stava lì, benedetto, e quanto più era pesante, tanto più si piegava verso il basso per devota umiltà.
C'era anche un campo di grano saraceno, che si trovava più vicino al vecchio salice, ma il grano saraceno non si piegava affatto come l'altro grano, restava dritto e pieno di superbia.
"Io sono ricco come la spiga di grano" diceva "ma sono molto più bello, i miei fiori sono più graziosi, profumano come i fiori del melo, è un piacere guardarmi, conosci forse qualcuno più bello di me, vecchio salice?"
E il salice annuiva col capo, come per dire: "Certo che lo conosco!," ma il grano saraceno si gonfiava di orgoglio e diceva: "Che stupido albero, è così vecchio che gli cresce l'erba nella pancia!".
Improvvisamente venne brutto tempo, tutti i fiori del campo richiusero i loro petali e chinarono le graziose testoline, mentre la tempesta passava sopra di loro; il grano saraceno invece se ne stava dritto nella sua superbia.
"Piega la testa come facciamo noi!" gli dissero i fiori.
"Io non ne ho bisogno!" rispose il grano saraceno.
"Piegati come facciamo noi!" gridò il grano "adesso passerà in volo l'angelo della tempesta! Ha grandi ali che vanno dalle nuvole del cielo alla terra, ti colpirà prima ancora che tu possa chiedergli di risparmiarti!"
"Ma io non voglio piegarmi" replicò il grano saraceno.
"Chiudi i fiori e piega le foglie!" gli disse anche il vecchio salice "non guardare il fulmine mentre si stacca dalla nuvola, neppure gli uomini osano guardare, perché attraverso il fulmine si può vedere nel cielo di Dio, ma tale vista rende ciechi gli uomini; che cosa succederebbe quindi a noi piante della terra, se osassimo guardare, noi che siamo molto inferiori?"
"Molto inferiori?" disse il grano saraceno. "Voglio proprio vedere nel cielo di Dio!" gridò pieno di superbia e arroganza.
Giunse il fulmine e sembrò che tutto il mondo fosse una sola fiamma di fuoco.
Quando il brutto tempo si calmò, i fiori e il grano si ritrovarono immersi in un'aria pulita, rinfrescata dalla pioggia, ma il grano saraceno era stato bruciato dal fulmine, e ora non era altro che una inutile erba morta nel campo.
Il vecchio salice agitò i rami al vento e dalle verdi foglie caddero grosse gocce d'acqua; sembrava che l'albero piangesse.
Allora i passerotti chiesero: "Perché piangi? Qui tutto è benedetto dal Signore; guarda come splende il sole e come corrono le nuvole, non senti che profumo viene dai fiori e dai cespugli? Perché piangi dunque, vecchio salice?".
E il salice raccontò allora della superbia e dell'arroganza del grano saraceno, e della punizione che non manca mai. Io che vi racconto la storia, l'ho sentita dai passerotti; me l'hanno raccontata una sera che ho chiesto che mi narrassero una storia.