The buckwheat


Boekweit


Very often, after a violent thunder-storm, a field of buckwheat appears blackened and singed, as if a flame of fir had passed over it. The country people say that this appearance is caused by lightning; but I will tell you what th sparrow says, and the sparrow heard it from an old willow-tree which grew near a field of buckwheat, and is ther still. It is a large venerable tree, though a little crippled by age. The trunk has been split, and out of the crevic grass and brambles grow. The tree bends for-ward slightly, and the branches hang quite down to the ground jus like green hair
Corn grows in the surrounding fields, not only rye and barley, but oats,– pretty oats that, when ripe, look like a number of little golden canary-birds sitting on a bough. The corn has a smiling look and the heaviest and richest ears bend their heads low as if in pious humility.
Once there was also a field of buckwheat, and this field was exactly opposite to old willow-tree. The buckwheat did not bend like the other grain, but erected its head proudly and stiffly on the stem.
"I am as valuable as any other corn," said he, "and I am much handsomer; my flowers are as beautiful as the bloom of the apple blossom, and it is a pleasure to look at us. Do you know of anything prettier than we are, you old willow-tree?"
And the willow-tree nodded his head, as if he would say, "Indeed I do." But the buckwheat spread itself out with pride, and said, "Stupid tree; he is so old that grass grows out of his body."
There arose a very terrible storm. All the field-flowers folded their leaves together, or bowed their little heads, while the storm passed over them, but the buckwheat stood erect in its pride.
"Bend your head as we do," said the flowers.
"I have no occasion to do so," replied the buckwheat.
"Bend your head as we do," cried the ears of corn; "the angel of the storm is coming; his wings spread from the sky above to the earth beneath. He will strike you down before you can cry for mercy."
"But I will not bend my head," said the buckwheat.
"Close your flowers and bend your leaves," said the old willow-tree. "Do not look at the lightning when the cloud bursts; even men cannot do that. In a flash of lightning heaven opens, and we can look in; but the sight will strike even human beings blind. What then must happen to us, who only grow out of the earth, and are so inferior to them, if we venture to do so?"
"Inferior, indeed!" said the buckwheat. "Now I intend to have a peep into heaven." Proudly and boldly he looked up, while the lightning flashed across the sky as if the whole world were in flames.
When the dreadful storm had passed, the flowers and the corn raised their drooping heads in the pure still air, refreshed by the rain, but the buckwheat lay like a weed in the field, burnt to blackness by the lightning.
The branches of the old willow-tree rustled in the wind, and large water-drops fell from his green leaves as if the old willow were weeping. Then the sparrows asked why he was weeping, when all around him seemed so cheerful. "See," they said, "how the sun shines, and the clouds float in the blue sky. Do you not smell the sweet perfume from flower and bush? Wherefore do you weep, old willow-tree?"
Then the willow told them of the haughty pride of the buckwheat, and of the punishment which followed in consequence. This is the story told me by the sparrows one evening when I begged them to relate some tale to me.
Dikwijls zie je, wanneer je na een onweer langs een akker loopt waar boekweit groeit, dat het helemaal zwart is geschroeid alsof er een vuurgloed overheen gegaan is, en de boer zegt: "Dat komt van de bliksem!" Jawel, maar waarom? Ik ga nu vertellen wat een mus mij heeft gezegd, en de mus heeft het weer van een oude wilg gehoord die aan een boekweitakker stond. Waar hij nu nog staat. Het is zo'n eerwaardige, grote wilg, maar gerimpeld en oud. Er loopt een scheur dwars door hem heen en in die spleet groeien gras en bramen! De boom helt over en de takken hangen helemaal tot op de grond, alsof ze groene, lange haren waren.
Op alle velden in de omtrek groeiden koren, rogge, gerst en haver. Die fijne haver die als ze rijp is eruitziet als een heleboel gele kanarievogeltjes op een tak. En het koren stond zo prachtig, hoe zwaarder het was hoe dieper het boog in vrome deemoed.
Maar er was ook een akker met boekweit en die akker lag vlak naast de oude wilg; het boekweit boog helemaal niet als het andere koren, het stak trots en stijf zijn kop in de lucht.
"Ik ben wel zo rijk als de korenaren," zei het boekweit, "ik ben bovendien heel wat mooier: mijn bloemen zijn zo mooi als appelbloesems, het is een lust naar me te kijken; ken jij iets mooiers dan ons, oude wilg?"
En de wilg knikte met zijn hoofd, alsof hij wilde zeggen: "Ja, dat doe ik zeker!" Maar het boekweit zwol van hoogmoed en zei: "Die domme boom, die is zo oud dat er gras uit zijn buik groeit!"
Nu kwam er een verschrikkelijk onweer opzetten; alle bloemen op het veld vouwden hun blaadjes toe of bogen hun kopje, terwijl de storm over ze heen streek; maar het boekweit bleef trots rechtop staan.
"Buig je hoofd als wij!" zeiden de bloemen.
"Dat hoef ik niet te doen!" zei het boekweit;
"Buig je hoofd als wij!" riep het koren, "daar komt de stormengel aanvliegen; hij heeft vleugels die van de wolken tot op de aarde reiken, hij houwt je middendoor, vóór je hem om genade kunt smeken!"
"Ja, maar ik wil niet buigen!" zei het boekweit.
"Sluit je bloemen en sluit je bladeren!" zei de oude wilg. "Kijk niet naar de bliksem wanneer de wolk splijt, zelfs mensen durven dat niet. Want als het bliksemt kan men in Gods hemel binnen kijken en dat gezicht kan zelfs mensen blind maken; wat zou er dan wel niet met ons, planten, gebeuren als we dat waagden, wij, die zoveel minder zijn."
"Zoveel minder!" zei het boekweit, "nu zal ik juist in Gods hemel binnen kijken!" En dat deed het dan ook in trots en overmoed. Het was alsof de hele wereld in één vuurgloed stond, zó bliksemde het.
Toen het onweer voorbij was stonden de bloemen en het koren in de stille, zuivere lucht, verfrist van de regen, maar het boekweit was door de bliksem pikzwart geschroeid, het was nu een dood onbruikbaar gewas op het veld.
En de oude wilg bewoog zijn takken in de wind en er vielen grote waterdruppels van de groene bladeren, alsof de boom huilde, en de mussen vroegen: "Waarom huil je? Het is hier zo heerlijk, kijk hoe de zon schijnt, hoe de wolken drijven, ruik je de geur van bloemen en struiken niet? Waarom huil je, oude wilg?"
En de wilg vertelde van de trots van het boekweit, van zijn overmoed en zijn straf, die altijd de zonde volgt.
Ik, die de geschiedenis vertel, heb het van de mussen gehoord! Zij vertelden het mij op een avond toen ik ze om een sprookje vroeg.