De varkenshoeder


Il custode dei maiali


Er was eens een arme prins. Zijn koninkrijkje was maar heel klein, maar nog altijd groot genoeg om te gaan trouwen, en trouwen, dat wilde hij. Het was natuurlijk wel een beetje brutaal van hem dat hij tegen de dochter van de keizer durfde zeggen: 'Wil je me hebben?' Maar dat durfde hij best, want zijn naam was wijd en zijd befaamd. Er waren honderden prinsessen die dolblij zouden zijn geweest, maar laten we eens kijken of zij dat ook was. Moet je horen:
Op het graf van de vader van de prins groeide een rozenstruik, o zo'n mooie rozenstruik. Hij bloeide maar eens in de vijfjaar en dan had hij maar één bloem, maar dat was een roos die zo zoet geurde dat je, als je eraan rook, al je zorgen en muizenissen vergat. De prins had ook nog een nachtegaal, die kon zingen alsof hij alle mooie melodieën in zijn keeltje had. Die roos en die nachtegaal zou de prinses krijgen en daarom werden ze allebei in zilveren etuis gestopt en naar haar toe gestuurd.
De keizer liet ze voor zich neerzetten in de grote zaal, waar de prinses met haar hofdames visite speelde. Ze deden nooit iets anders en toen ze de grote etuis met de cadeautjes zag, klapte ze in haar handen van plezier.
'Als het eens een poesje was!' zei ze -maar toen kwam die mooie roos te voorschijn.
'O, wat is die beeldig gemaakt!' zeiden alle hofdames.
'Die is meer dan beeldig,' zei de keizer. 'Die is fraai!'
Maar toen de prinses eraan voelde, ging ze bijna huilen.
'Jakkes, paps!' zei ze. 'Het is geen namaak, het is een echte!' 'Jakkes,' zeiden alle hofdames, 'het is een echte!'
'Laten we nou eerst eens kijken wat er in het tweede etui zit, vóór we boos worden,' vond de keizer. Toen kwam de nachtegaal te voorschijn en die zong zo schitterend dat je er niet meteen iets lelijks van kon zeggen. 'Superbe, charmant!' zeiden alle hofdames, want die praatten allemaal Frans, de een nog slechter dan de ander. 'Wat doet die vogel me toch aan de speeldoos van Hare Majesteit de Keizerin zaliger denken,' zei een oude hoveling. 'Ach, precies dezelfde klank, precies dezelfde voordracht!'
'Ja,' zei de keizer en hij huilde als een kind.
'Hij zal toch niet echt zijn?' zei de prinses. 'Ja, het is een echte vogel,' zeiden degenen die hem gebracht hadden. 'Laat die vogel dan maar vliegen,' zei de prinses en ze wilde onder geen beding toestaan dat de prins kwam. Maar hij liet zich niet zo snel van de wijs brengen, maakte zijn gezicht donkerbruin, trok zijn pet diep over zijn ogen en klopte aan.
'Goedendag, keizer,' zei hij. 'Kan ik niet hier in het paleis komen werken?' 'Jawel,' zei de keizer, 'ik heb iemand nodig om de varkens te hoeden, want daar hebben we er zoveel van.' Dus werd de prins tot keizerlijke varkenshoeder benoemd. Hij kreeg een armzalig 'kamertje bij het varkenskot en daar moest hij blijven. Maar hij zat de hele dag te knutselen en toen het avond was, had hij een beeldig pannetje gemaakt met belletjes eromheen en zodra de pan kookte, speelden die met leuk geklingel de oude melodie:
'Ach, mijn lieve Augustijn, alles is weg, weg, weg.'
Maar het allerkunstigste was wel datje, als je je vinger in de damp van de pan hield, meteen kon ruiken wat voor eten er op ieder fornuis in de stad werd gekookt; dat was andere koek dan een roos. Toen kwam de prinses met al haar hofdames aanwandelen en toen ze het wijsje hoorde, bleef ze heel glunder staan kijken, want zij kon ook 'Ach, mijn lieve Augustijn' spelen. Het was het enige wijsje dat ze kende, maar ze speelde het met één vinger.
'Dat is dat liedje dat ik ken,' zei ze. 'Dan moet het een ontwikkelde varkenshoeder zijn. Luister, ga hem eens vragen wat dat instrument kost.' Dus moest een van de hofdames naar binnen, maar ze trok eerst klompen aan. 'Wat vraag je voor die pan?' vroeg de hofdame.
'Tien kussen van de prinses,' zei de varkenshoeder.
'God bewaar me,' zei de hofdame. 'Voor minder doe ik het niet,' zei de varkenshoeder.
'Wat ondeugend!' zei de prinses en liep meteen door - maar toen ze een klein eindje verder was, klonken de belletjes zo aardig:
'Ach, mijn lieve Augustijn, alles is weg, weg, weg.'
'Weet je wat,' zei de prinses. 'Vraag hem of hij het voor tien kussen van mijn hofdames doet.'
'Nee, dank je,' zei de varkenshoeder. 'Tien kussen van de prinses of ik houd het pannetje.'
'Wat vervelend nou toch!' zei de prinses. 'Maar dan moeten jullie ervoor gaan staan, dat niemand het ziet.' De hofdames gingen voor haar staan en spreidden hun rokken uit, en toen kreeg de varkenshoeder de tien kussen en de prinses het pannetje. Wat een pret was dat! De hele avond en de hele dag moest de pan staan koken. Er was geen fornuis in de hele stad, van de kamerheer tot de schoenmaker, of ze wisten wat erop werd gekookt. De hofdames dansten en klapten in hun handen. 'Wij weten wie er vruchtensoep en pannenkoeken eet, wij weten wie er pap en karbonade eet, wat is dat interessant!' 'Maar wel mondje dicht, hoor, want ik ben de dochter van de keizer.' 'God beware me!' zeiden ze allemaal. De varkenshoeder, dat wil zeggen, de prins, maar ze wisten niet beter of het was een echte varkenshoeder, liet geen dag voorbijgaan zonder iets te knutselen en deze keer maakte hij een ratel. Als je die ronddraaide, hoorde je alle walsen, galops en polka's die sinds de schepping van de wereld zijn gespeeld. 'Maar dat is superbe!' zei de prinses toen ze voorbijkwam. 'Ik heb nog nooit zo'n mooie compositie gehoord. Luister, ga hem eens vragen wat dat instrument kost, maar kussen doe ik niet.' 'Hij wil er honderd kussen van de prinses voor hebben,' zei de hofdame die het was gaan vragen.
'Ik geloof dat hij gek is,' zei de prinses en liep door, maar toen ze een klein eindje verder was, bleef ze staan: 'Je moet de kunst steunen,' zei ze, 'ik ben de dochter van de keizer. Zeg hem dat hij tien kussen kan krijgen, net als gisteren; de rest mag hij bij mijn hofdames halen.' 'Maar dat doen we liever niet!' zeiden de hofdames.
'Nonsens!' zei de prinses. 'Als ik hem kan kussen, kunnen jullie het ook wel. Onthoudt goed dat ik jullie kost en inwoning geef,' en toen moest de hofdame weer naar hem toe.
'Honderd kussen van de prinses,' zei hij, 'of ieder houdt het zijne.' 'Ga ervoor staan,' zei de prinses en toen gingen alle hofdames ervoor staan en hij kuste haar.
'Wat zou dat toch voor een oploopje zijn bij de varkensstal?' zei de keizer, die op zijn balkon stond. Hij wreef in zijn ogen en zette zijn bril op. 'De hofdames voeren iets in hun schild. Daar moet ik bij zijn!' - En toen trok hij zijn pantoffels van achteren omhoog, want eigenlijk waren het schoenen waarvan hij de achterkant plat had getrapt. Gossie, wat liep hij hard! Zodra hij op de binnenplaats was, begon hij heel zachtjes te lopen en de hofdames hadden zoveel te stellen met kussen tellen, omdat het er eerlijk aan toe moest gaan, dat ze de keizer helemaal niet aan hoorden komen. Hij ging op zijn tenen staan. 'Wat krijgen we nou?' zei hij toen hij zag dat ze zoenden, en toen sloeg hij ze met zijn pantoffel op hun kop, net toen de varkenshoeder zijn zesentachtigste kus kreeg. 'Heraus!' zei de keizer, want hij was boos en de prinses en de varkenshoeder werden allebei uit zijn keizerrijk gezet.
Daar stond ze nu te huilen, de varkenshoeder mopperde en het regende dat het goot.
'O, wat ben ik toch een trut!' zei de prinses. 'Had ik die knappe prins maar genomen. O, wat ben ik ongelukkig.' De varkenshoeder ging achter een boom staan, haalde al het bruin van zijn gezicht,
trok zijn vieze kleren uit en stapte toen in zijn prinsenpak te voorschijn, zo prachtig dat de prinses vanzelf een buiging maakte.
'Ik ben je gaan minachten, weetje,' zei hij. 'Een eerlijke prins wou je niet. Je begreep niets van de roos en de nachtegaal, maar de varkenshoeder kuste je voor een speelwerkje. Bekijk het maar!' Hij ging zijn koninkrijk binnen, deed de deur dicht en de grendel ervoor, dan kon zij buiten blijven staan zingen:
'Ach, mijn lieve Augustijn, alles is weg, weg, weg!'
C'era una volta un principe povero, che possedeva un reame piccolo piccolo, ma grande abbastanza per potercisi sposare: e infatti lui voleva proprio sposarsi. Certo, era una bella sfacciataggine da parte sua andare dalla figlia dell'imperatore e chiederle:
"Vuoi sposarmi?," ma lui l'osò, perché il suo nome era pur sempre conosciuto nel mondo: c'erano centinaia di principesse che a una domanda così avrebbero risposto subito di sì: ma lei, invece, niente.
Ora, state un po' a sentire quel che successe...
Sulla tomba del padre di questo principe cresceva un cespuglio di rose meraviglioso. Questo cespuglio fioriva ogni cinque anni, e faceva una rosa sola, un fiore tanto bello che odorandolo ci si dimenticava di tutti i dolori e le preoccupazioni; e sul cespuglio veniva un usignolo che nel suo piccolo becco sembrava contenere tutte le melodie del mondo. Quella rosa e quell'usignolo sarebbero stati il dono per la principessa: infatti il principe li chiuse in un astuccio e glieli mandò.
L'imperatore ordinò che gli mostrassero i doni, nel grande salone dove anche la principessa veniva a giocare con le sue dame di compagnia (era l'unica cosa che lei sapesse fare). Fu così che , quando vide gli astucci dei regali, batté le mani dalla gioia. "Magari fosse un gattino," disse lei: e invece saltò fuori una splendida rosa.
"Che meraviglia," dissero tutte le dame.
"È veramente bella," disse l'imperatore .
Ma quando la principessa la toccò con la mano, per poco non si mise a piangere.
"Che orrore , padre!," disse; "non è finta, è vera!"
"È vera? Che orrore!" dissero le dame.
"Aspettiamo prima di arrabbiarci" disse l'imperatore; vediamo prima cosa c'è nell'altro astuccio. Saltò fuori l'usignolo: all'inizio cantava così bene che nessuno poteva lamentarsi.
Le dame si misero a fare apprezzamenti in francese, una meglio dell'altra: "Superbe! Charmant!."
Ma poi un vecchio cavaliere osservò: "Mi ricorda molto il carillon della povera imperatrice. È la stessa melodia, lo stesso tono."
"È vero!," disse l'imperatore , e si mise a piangere come un bambino.
"Allora, forse non è un uccello vero," disse la principessa.
"Ma certo che è un uccello vero," dissero quelli che lo avevano portato lì.
"Allora se ne può anche volare via," disse quella, e non permise assolutamente che il principe venisse a trovarla a corte.
Ma lui non si lasciò intimidire; si spalmò sulla faccia una tinta marrone scura, si abbassò il berretto sulle orecchie e bussò alla porta.
"Buongiorno, imperatore," disse. "Potrei per caso entrare a servizio nel vostro palazzo?"
"Eh, ma lo sa quanti ce ne sono, come lei, che cercano un lavoro!" disse l'imperatore. "Però, aspetta un po', ho bisogno di qualcuno che stia di guardia ai miei maiali. Ne abbiamo così tanti!"
E il principe fu assunto come guardiano dei maiali dell'imperatore . Gli fu data una lurida stanzetta negli scantinati, vicino alla stalla, e dovette rimanere lì.
Per tutto il giorno rimase seduto a lavorare, e prima di sera aveva già fabbricato una marmitta; intorno all'orlo aveva messo dei campanellini che , non appena la zuppa bolliva, cominciavano a suonare alla perfezione una vecchia melodia:
"O mio povero Agostino,
Tutto è andato, andato, andato..."
Ma la cosa migliore era che se uno infilava il dito nel fumo che saliva dalla marmitta, capiva subito dall'odore quali cibi stavano cuocendo sui fornelli di tutta la città: altro che belle rose!
Proprio in quel momento passò la principessa con tutte le dame; e quando sentì la melodia si fermò, molto contente, perché anche lei la conosceva.
"O mio povero Agostino,
Tutto è andato, andato, andato..."
Anzi, era la sola canzone che conosceva, ma la sapeva suonare soltanto con un dito solo.
"Il nostro custode dei maiali dev'essere molto colto," disse; "sa proprio la canzone che conosco io!," disse. "Di grazia, andate a chiedergli quanto costa il suo strumento."
E così una delle dame dovette mettersi gli zoccoli per andare a parlare con lui.
"Cosa volete per quella marmitta?," gli chiese.
"Voglio dieci baci dalla principessa!," disse il custode.
"Mamma mia!," rispose la dama.
"Mi dispiace, ma non posso venderla per meno."
Quando la dama fu tornata, la principessa le chiese: "E allora, cos'ha detto?"
"Non posso ripetervelo," rispose la dama; "È troppo orribile."
"Ditemelo almeno nell'orecchio," rispose lei, e così la dama glielo disse nell'orecchio.
"Che razza d'insolente!," disse la principessa, e se ne andò; ma aveva fatto ancora pochi passi che i campanelli ripresero d'incanto a tintinnare:
"O mio povero Agostino,
Tutto è andato, andato, andato..."
"Di grazia," disse, "andate a chiedergli se gli vanno bene dieci baci delle mie dame."
"Proprio no, grazie," fu la risposta del custode dei maiali. "Dieci baci della principessa: è la mia ultima parola."
"Che disdetta!," disse la principessa; "bisognerà che voi dame vi mettiate davanti a me, affinché non ci veda nessuno.
Le dame la circondarono da tutte le parti e allargarono le gonne: così il custode dei maiali ottenne dieci baci, e lei ebbe la pentola.
Che bel divertimento! Per tutta la notte e tutto il giorno misero a bollire la marmitta; così sapevano tutto quello che si stava cucinando in città, dalla casa del ciambellano a quella del ciabattino. Le dame ballavano e battevano le mani dalla contentezza.
"Noi sappiamo chi avrà la zuppa e chi avrà la focaccia! Sappiamo chi avrà la minestra e chi avrà le briciole! Questo sì che è interessante."
"Certo che è interessante," disse l'intendente della corte.
"Sì, ma mi raccomando, acqua in bocca! Io sono la figlia dell'imperatore!"
"Ma si figuri," dicevano in coro tutte quante.
Il custode dei maiali - che in realtà era un principe, ma tutti lo prendevano per un vero custode di maiali - non lasciava passare un giorno senza inventarsi qualcosa. Un giorno costruì una raganella: quando uno la faceva girare saltavano fuori tutti i valzer, le polche e le mazurche che sono state composte sin dalla notte dei tempi.
"Questo sì che è davvero 'superbe'," disse la principessa quando passò di lì. "Non ho mai sentito canzoni così belle! Di grazia, andate a chiedergli quanto costa quello strumento; attenzione, però: io baci non glieli do!"
Una dama entrò a chiedere, e tornò dicendo che il custode dei maiali voleva cento baci.
"Ma quello lì è proprio matto, secondo me!," disse la principessa; e stava per andarsene; ma dopo qualche passo tornò indietro: "Bisogna pur incoraggiare l'arte!," pensò. "Dopotutto io sono la figlia dell'imperatore! Ditegli che gli darò dieci baci, come l'altro giorno, e gli altri glieli danno le dame!"
"Veramente a noi non piace," dissero queste.
"Quante storie!," rispose la principessa. "Se lo bacio io, perché non dovreste baciarlo anche voi? Dopotutto vi pago il vitto e l'alloggio!" E così la dama dovette tornare dal custode.
"Vuole soltanto cento baci dalla principessa," disse, "Se no ognuno resta con quello che ha."
"Fate da paravento," sospirò la principessa: e una volta che tutte le dame si furono messe davanti, baciò il custode dei maiali.
"Che sarà mai tutta quella ressa davanti alla stalla dei maiali?," si chiese l'imperatore , che si era affacciato al balcone. Si stropicciò gli occhi e poi inforcò gli occhiali.
"Ma sono le dame di compagnia! Chissà cosa stanno combinando! Bisogna che vada a vedere!," e si tirò le pantofole sul calcagno - veramente un tempo erano state scarpe, ma lui le aveva tutte consumate.
Non appena fu sceso nel parco, prese a camminare piano piano, ma le dame non si accorsero di lui, perché erano troppo impegnate a sorvegliare il corretto svolgimento della faccenda: il porcaro non doveva ricevere troppi baci, ma nemmeno troppo pochi. Così a un certo punto lui si alzò sulle punte dei piedi.
"Ma cosa state combinando?," disse, e quando vide che si stavano baciando, tirò loro una pantofola in testa, proprio mentre il guardiano dei maiali veniva baciato per l'ottantaseiesima volta.
"Via! Sparite!," disse l'imperatore , infuriato, e così la principessa e il custode dei maiali furono banditi da tutto l'impero.
Lei si mise a piangere , mentre il custode dei maiali la sgridava, e pioveva a catinelle.
"Povera me!," diceva la principessa. "Se mi fossi sposata quel bel principe! Come sono infelice."
Il custode dei maiali andò dietro a un albero, si tolse la tinta nera dalla faccia, si tolse gli stracci e si rimise il suo vestito da principe, talmente bello che la principessa fece un profondo inchino davanti a lui.
"Cara mia!," disse lui; "Lo sai? Ormai non ti voglio più bene, anzi! Non hai voluto un principe onorato, non sai nulla di rose e usignoli, ma per un sonaglio hai baciato un custode di maiali: ben ti sta!"
E se ne tornò nel suo regno, chiudendo la porta col catenaccio: e così a lei non rimase altro da fare che restare fuori a cantare:
"O mio povero Agostino,
Tutto è andato, andato, andato..."