De theepot


The teapot


Er was eens een trotse theepot, trots op zijn porselein, trots op zijn lange tuit, trots op zijn brede oor: hij had wat van voren en wat van achteren, de tuit van voren, het oor van achteren, en daar praatte hij over. Maar hij praatte niet over zijn deksel, dat was gebroken, dat was gekramd, dat had gebreken; over zijn gebreken praat men niet graag, dat doen anderen wel. Koppen, melkkannetje en suikerpot, dat hele theegerei zou zeker meer over de zwakheid van het deksel denken en praten dan over het mooie oor en de voortreffelijke tuit; dat wist de theepot. "Ik ken ze," zei hij in zichzelf, "ik ken ook mijn gebreken wel en ik kom ervoor uit, dat is mijn nederigheid, mijn bescheidenheid; gebreken hebben wij allen. Maar je hebt dan toch ook goede eigenschappen, De koppen kregen een oor, de suikerpot een deksel en ik kreeg allebei en nog iets dat zij nooit krijgen. Ik kreeg een tuit, die maakt mij tot koning op de theetafel.
De suikerpot en de melkkan is het gegeven de dienaressen van de smaak te zijn, maar ik ben de milde schenker, ik verspreid zegen onder de dorstige mensheid: in mijn binnenste worden de Chinese blaadjes verwerkt in het kokende water zonder smaak." Dit alles zei de theepot in zijn jeugdige overmoed.
Hij stond op de gedekte tafel, hij werd opgenomen door de voornaamste hand, maar die voornaamste hand was onhandig: de theepot viel, de tuit brak af, het oor brak af, en het deksel, daar praten wij niet meer over, daar is genoeg over gepraat.
De theepot lag in zwijm op de grond, het kokende water liep eruit.
Het was een harde slag voor hem en het hardste was dat zij lachten, om hem en niet om die domme hand. "Dat vergeet ik nooit," zei de theepot, toen hij later aan zichzelf zijn levensloop vertelde. "Ik werd invalide genoemd, in een hoek weggezet en de dag daarop aan een vrouw cadeau gegeven die om braadvet liep te bedelen; ik kwam terecht in de armoede. Ik stond sprakeloos, zowel van buiten als van binnen, maar waar ik stond begon mijn beter leven; men is het een en wordt iets anders. Er werd aarde in mij gestopt - dat is voor een theepot hetzelfde als begraven te worden - maar in die aarde werd een bloembol gelegd; wie dat deed, wie de bol gaf, weet ik niet, gegeven werd hij en een vergoeding was het voor de Chinese blaadjes en het kokende water, een vergoeding voor het gebroken oor en de gebroken tuit. En de bol lag in de aarde, de bol lag in mij, hij werd mijn hart, mijn levend hart, zo'n hart had ik nog nooit gehad. Er was leven in mij, er was kracht, mijn pols sloeg, de bol ontkiemde, hij barstte bijna van gedachten en gevoelens; die braken los in een bloem. Ik zag haar, ik droeg haar, ik vergat mijzelf in haar schoonheid; gezegend is het zichzelf te vergeten in anderen! Zij dankte mij niet, zij dacht niet aan mij - zij werd bewonderd en geprezen. Ik was er zo blij om, en hoe blij moest zij dan wel niet zijn. Op zekere dag hoorde ik dat er gezegd werd dat zij een betere pot verdiende. Men sloeg mij kapot, dat deed vreselijk pijn; maar de bloem kwam in een betere pot, en ik werd weggegooid op de binnenplaats en lig daar nu als een oude scherf, maar ik heb de herinnering, die kan niemand mij ontnemen."
There was a proud Teapot, proud of being made of porcelain, proud of its long spout and its broad handle. It had something in front of it and behind it; the spout was in front, and the handle behind, and that was what it talked about. But it didn't mention its lid, for it was cracked and it was riveted and full of defects, and we don't talk about our defects - other people do that. The cups, the cream pitcher, the sugar bowl - in fact, the whole tea service - thought much more about the defects in the lid and talked more about it than about the sound handle and the distinguished spout. The Teapot knew this.
"I know them," it told itself. "And I also know my imperfections, and I realize that in that very knowledge is my humility and my modesty. We all have many defects, but then we also have virtues. The cups have a handle, the sugar bowl has a lid, but of course I have both, and one thing more, one thing they can never have; I have a spout, and that makes me the queen of the tea table. The sugar bowl and the cream pitcher are permitted to be serving maids of delicacies, but I am the one who gives forth, the adviser. I spread blessings abroad among thirsty mankind. Inside of me the Chinese leaves give flavor to boiling, tasteless water."
This was the way the Teapot talked in its fresh young life. It stood on the table that was prepared for tea and it was lifted up by the most delicate hand. But that most delicate hand was very awkward. The Teapot was dropped; the spout broke off, and the handle broke off; the lid is not worth talking about; enough has been said about that. The Teapot lay in a faint on the floor, while the boiling water ran out of it. It was a great shock it got, but the worst thing of all was that the others laughed at it - and not at the awkward hand.
"I'll never be able to forget that!" said the Teapot, when later on it talked to itself about its past life. "They called me an invalid, and stood me in a corner, and the next day gave me to a woman who was begging for food. I fell into poverty, and was speechless both outside and inside, but as I stood there my better life began. One is one thing and then becomes quite another. They put earth in me, and for a Teapot that's the same as being buried, but in that earth they planted a flower bulb. Who put it there and gave it to me, I don't know; but it was planted there, a substitution for the Chinese leaves and the boiling water, the broken handle and spout. And the bulb lay in the earth, inside of me, and it became my heart, my living heart, a thing I never had before. There was life in me; there were power and might; my pulse beat. The bulb put out sprouts; thoughts and feeling sprang up and burst forth into flower. I saw it, I bore it, and I forgot myself in its beauty. It is a blessing to forget oneself in others!
"It didn't thank me, it didn't even think of me - everybody admired it and praised it. It made me very happy; how much more happy it must have made it!
"One day I heard them say it deserved a better pot. They broke me in two - that really hurt - and the flower was put into a better pot; then they threw me out into the yard, where I lie as an old potsherd. But I have my memory; that I can never lose!"